Zo tussen licht en donker is Hans thuisgekomen: Jan en Cobie Harinck over Hans Warren (deel 2)

In het tweede en laatste deel van ons interview met Jan en Cobie Harinck vertellen zij over de vele vormen van ‘burenhulp’ die de buren aan het Pijkeswegje elkaar door de jaren heen verleenden. Maar ze praten ook over de laatste maanden en de dood van Warren. “Zelf heb ik alleen nog een eiderdopje van Hans.”

Burenhulp

Jan: Hans en Helen, en later Mario – waren een heel ander slag mensen dan wij. We hebben er heel goede buren aan gehad. Ik hoop dat zij dat ook gevonden hebben. Nooit ruzie gehad. Dat krijg je ook niet gauw als je nooit bij elkaar over de vloer komt.

Cobie: We hebben zo vaak tegen elkaar gezegd: een betere buurman hadden we nooit kunnen hebben. Je had er geen last van, maar als er iets was dan zouden ze altijd helpen.

Jan: We hadden bijvoorbeeld vroeger nog koeien en paarden. Dan moest er een kalfje geboren worden. Dat gaat soms heel gemakkelijk en soms heel moeilijk. En Hans die sliep altijd beneden naast de Oosterse kamer. Dat vonden wij toen wel verwonderlijk. Hans en Helen sliepen altijd apart. Mijn vader zei: dat weet ik niet waarom dat is, dat moeten ze toch zelf weten, dat hoef je niet te weten. Als er dan ’s nachts een koe moest kalven, dan tikte mijn vader een paar keer op het raam. “Is er iets, Piet?” Dan stond hij binnen de kortste keren met zijn werkkleding aan en zijn lange laarzen en dan hielp hij graag mee. Dat vond hij ook wel mooi.

Cobie: Andersom heb ik dus járen hun was gedaan. Wel 20 jaar. Dat begon zo: Wasserij De Zon kwam altijd hun was ophalen. Maar op een keer was Hans op vakantie geweest en toen kwam hij naar me toe, een beetje schuchter: “Zou je niet eens een wasje voor me kunnen draaien anders heb ik geen kleding genoeg?” “Geef dat allemaal maar, dan doe ik dat wel even.” Toen hij de was weer op kwam halen, vroeg hij: “Zou je dat willen blijven doen?” Ja hoor. Hij bracht het ’s ochtends en ’s avonds was het weer klaar. Ze betaalden altijd wat extra. En mét inflatie mee, die werd door Mario berekend. Om de zoveel tijd kwam er een kwartje of een dubbeltje bij.

Jan: Ze kwamen ook altijd melk halen. Verse koeienmelk. ’s Avonds brachten ze het busje, een blauw kannetje van twee liter. Dat zetten ze dan in de schuur. En ’s ochtends deden we daar dan twee liter melk in en zetten we het klaar. Eerst kwam Hans dat altijd halen, later Mario. Ze vonden het ook wel jammer toen we de koeien wegdeden, want toen hadden ze geen verse melk meer .

Cobie: En pannenkoeken brachten we altijd. Die oogstkoeken, hè, die staan ook nog in het dagboek. Ik was ze een keer vergeten te brengen dus had ik ze later uit de diepvries gehaald. Maar dat was niet zo lekker. Dat lees je dan in de dagboeken. Net als over Rasta en Mexx, die hondjes.

Jan: Ik heb die dagboeken niet zo goed gelezen, maar vorig jaar hadden we twee hondjes. Toen kochten we er een hondje bij: Turbo. In het dagboek staat iets als “de buren hebben er nou een hondje bij, maar ik voorzie problemen”. Dat had hij heel goed gezien, want dat heeft een gedonder gegeven, dat hondje. Die vloog door heel Goes. Niet te handhaven. Zat geen seconde stil. Verder kon hij er wel van genieten, van die hondjes.

Cobie: Die honden zijn daar nog lang naar toe gegaan. Zelfs nadat Mario weg was, kwamen ze nog wel drie weken elke ochtend bij het huisje. Voor een kaaskorstje of zo, want dat kregen ze van Hans en Mario. Nou doen ze het niet meer, maar ze hebben het echt lang gedaan.

Jan: Die hondjes, dat vond Hans wel mooi. Verder was hij erg op zijn rust gesteld. Onze kinderen gingen daar ook niet naar toe. Dat hebben we ook niet gestimuleerd. “Je moet niet bij de buren lopen want dat hebben die mensen niet graag”. Maar we hielden elkaar wel in de gaten. Zo was het één van Hans z’n grootste angsten dat er gestolen zou worden als ze niet thuis waren.

Cobie: Op de dag van de begrafenis heeft er nog een vriend van ons hier gezeten. Iedereen kan zoiets in de krant lezen en dan gebeurt het. Die vriend is ook een paar keer naar het huisje gelopen. Voor Mario was dat een hele geruststelling.

Jan: Ze zeiden het ook als ze weggingen. Dan hielden we het huisje in de gaten. Andersom ook. Een betere waakhond was er niet. Mario zat in de woonkamer, Hans in de tuinkamer. Alles zagen ze. Dan kwam Mario later: die auto met dat nummerbord, man met zonnebril en pet et cetera.

Cobie: Vroeger hadden we meer contact met ze omdat ze toen nog geen telefoon hadden. Dan werd er hierheen gebeld voor Hans en Mario.

Jan: Maar dat vond Hans niet goed, hoor, dat mensen naar ons belden. Alleen bij hoge uitzonderingen kregen ze ons telefoonnummer. Maar ja, dat ging natuurlijk rond. Op een gegeven moment kregen we een ander telefoonnummer, dat hebben ze maar aan een paar mensen gegeven. Maar toen mijn vader en moeder hier nog woonden, toen was er wel drie of vier keer per dag telefoon voor Hans Warren.

Cobie: Later kregen we ook een fax. En dan moesten ze nog wel eens iets aan de uitgever faxen. Die faxen werden altijd netjes betaald. Daar waren ze heel strikt in.
In het begin waren ze arm, maar de laatste jaren hadden ze natuurlijk geld. Toen ging het ze goed. Ze hadden een heel strak werkschema, hoor. Ik zei van de week nog tegen Mario: dat kan je nou toch ook niet meer zeker, je klokje op half twaalf ’s avonds zetten. Dan waren ze om 9 uur ’s ochtends al begonnen. Om half 9 kwam Hans, later Mario, het busje met melk halen, dan ontbeten ze, en dan gingen ze aan het werk.

Neergang

Jan: We voelden wel aan dat het niet echt goed ging. Maar dat vertelden ze niet. Dat wist je dus niet. Mario was in de kracht van zijn leven. Hans was een oude man. Daar had Mario niet genoeg begrip voor.

Sinds Hans was doorgebroken in de literatuur zijn ze vaak op stap geweest. Bijvoorbeeld naar Adriaan van Dis. In die tijd was hij toch verschillende keren op televisie. Dat werd ontzettend gestimuleerd door Mario. Hans vond het voor zichzelf verschrikkelijk. Zeer vermoeiend, al die belangstelling. Dan moest hij geschminkt worden en dat wou hij eigenlijk niet. Als Hans eigenlijk niet wou, dan moest hij toch wel van Mario. Hij vond er niks aan. “Ik haat die dingen eigenlijk wel”, zei hij, “maar het hoort erbij.”

Cobie: Later kon Hans echt niet meer, maar Mario die wou nog zo graag dat Hans wel dingen deed. Het is misschien een rare vergelijking, maar datzelfde heb ik bij mijn moeder. Die is slecht ter been, die kan nog wel achter een rollatortje lopen. Dan heb ik ook zoiets van: toe, kom aan, doe eens beter je best, probeer het nou eens. Nu ik dat laatste dagboek gelezen heb, heb ik de indruk dat dat van Mario ook zoiets was. Hans geeft dat ook een paar keer aan.

Jan: Mario wou Hans nog van alles mee laten maken, maar Hans was op. Hij heeft best “hard geleefd” zoals wij dat noemen, hij heeft een zwaar leven gehad. Hij dronk ontzettend graag een glaasje wijn. We hebben vaak tegen elkaar gezegd: als hij nou doodgaat, dan kan ie bijna niet meer veranderen. Qua huidskleur dan. Een doodskleur had hij eigenlijk. Op het laatst was het gewoon een wrak van een man, hij kon niet meer lopen. Maar hij moest wel van Mario. Ik vond het maar een zielig hoopje mens eigenlijk. Als we dan hier zaten, dan zagen we ze komen aanrijden. Mario was dan heel bezorgd en zorgzaam. Dan ging hij eerst het licht aandoen en de deur opendoen. En dan mocht Hans er pas uit. Stok in de ene hand en Mario aan zijn andere arm en zo schuifelden ze dan voetje voor voetje.

Cobie: Hij tilde ook zijn voeten niet meer op.

Jan: En je moet dan over zo’n paadje. Maar ja, hij had dan ook niet de wens of de eis dat dat paadje verbeterd zou worden.

Cobie: Een paar aanpassingen hebben ze gedaan.

Jan: Ja, David heeft wel een paar extra opstapjes gemaakt en het bed op blokken gezet. Voor de rest kon je er ook niet veel doen. Het is allemaal klein en nauw. Nou had hij ook nog het nadeel dat hij een groot persoon was, lang, en die huisjes zijn gebouwd voor mensen van 1m50 ongeveer.

In het dagboek kun je ook lezen dat hij een keer gevallen was op de wc en dat ik toen geholpen heb om hem weer overeind te krijgen. Dat was in juni of juli want ik was hier in het weiland bezig en toen kwam Mario op hoge benen naar me toe. Ik had wel vaker geholpen. Hans dacht dat ik kwaad op hem was en dat ik hem daarom pijn deed. Maar dat was niet zo. Hans was een man van 90 kg of zo en hij was langer dan ik. Ik kon hem wel optillen, maar dan moest ik hem stevig vastpakken, dus dat deed pijn. Een klein kind dat zat te schreeuwen, verschrikkelijk. Hij vond het ook heel erg dat hij zo hulpbehoevend was. We hebben hem toen in bed gelegd. Dat staat me nog heel goed bij. Hij zei: “Ach Jan, wat heb ik nou nog? Laat het nou maar gebeurd zijn. Ik heb toch niks meer, het is allemaal maar ellende.” Ik zei: “Er zijn toch ook nog mooie dingen in het leven, daar moet je proberen van te genieten.” Maar voor hem hoefde het niet meer zo nodig. Ik heb toen nog wel een poosje met hem zitten praten. Het was wel zielig. Hij lag te huilen als een klein kind. “Ik ben zo zielig en ik moest maar dood zijn.” Toch ben ik wel dankbaar dat ik hem nog overeind geholpen heb. Dat doet je toch wel iets, de waardering die je dan krijgt. Hij was ook altijd een oprechte man. Hij zou nooit iets zeggen wat hij niet meende. Hij zou niet zeggen wat ben je toch een aardige jongen terwijl hij je een klootzak vond. Het was een oprechte man in zijn doen en laten en in zijn taalgebruik.

Daarna ging het wel snel achteruit. Toen hebben ze bij die arts in Belgie nog wel wat gedaan, maar in december is hij toen gestorven.

Dood

Jan: Na de dood van Hans waren wij wel belangrijk voor Mario, vooral Cobie.

Cobie: Hij belde uit het ziekenhuis. Nou is Hans dood en ik ben zo onhandig. Wil je dat ik naar je toekom? Nee, nee, ik moet hier nog even wachten. Een poosje later belde hij weer: wil je nog komen? Ik heb Jan opgebeld, want ik ben niet zo’n held in zulk soort situaties en ik vind een lijk zo vreselijk. Toen ik in het ziekenhuis kwam, viel hij snikkend in mijn armen. Toen heeft hij even gehuild. Het doek ging open en daar lag Hans.

Liggend in zijn kist leek Hans helemaal geen grote man meer. Zo tussen licht en donker is hij thuisgekomen. Dat hadden ze zo geregeld met de begrafenisondernemer. Mario heeft geholpen om hem aan te kleden. Z’n bril in z’n hand.

Jan: Hij lag met z’n handen gevouwen. Eerst hadden ze zijn bril opgezet, maar Mario zei: dat was geen gezicht een dooie met een bril op. Ze hebben hem z’n bril in z’n hand gegeven.

Cobie: Er was toen een kennis van ons hier, een vriend. Ineens stond Mario in het deurgat. Hij zei: Je hebt Hans nou zien liggen in het ziekenhuis, zoals hij gestorven is, kom je nou nog even kijken? Ik vroeg aan die vriend om mee te gaan. Ik had dat natuurlijk veel liever met Jan willen doen. Hans lag daar in z’n kist in zijn eigen kamer, de tuinkamer. Hij was niet veel veranderd.

Ze waren altijd samen geweest, Hans en Mario. Alleen als Mario boodschappen ging doen, dan ging Hans niet mee. Maar dan lag altijd de telefoon klaar. Hij hoefde maar op één knopje te drukken en dan had hij Mario. Ik zei meteen toen Hans gestorven was: jonge, jonge, dat manneke zal toch in een gat vallen. De eerste avond bleef het licht maar aan. Vanuit de keuken kan ik het zien – het was toen winter, dus dan zijn er geen blaadjes. Hij bleef maar drentelen door dat huis, dan zie je die schim. Later is hij toch weer aan het werk gegaan.

Jan: Zo’n eerste week ben je jezelf niet. Hij was heel mager. Hij wou ook nog van alles regelen. De begrafenis moest tot in de puntjes geregeld zijn.

Cobie: De begrafenis was zoals Hans het gewild had. Champagne en oesters. Ik liep naast Adriaan van Dis. Het was rotweer en Van Dis had een akelig rotparapluutje. Dat waaide binnenstebuiten. Zulke dingen herinner je je. Het was echt begrafenisweer. Verschrikkelijk.

Jan: Kees van Iersel speelde klavecimbel Een soort feestje. We zijn nog met de stoet langs het geboortehuis van Hans geweest. David en Hanna waren wel op de begrafenis, maar Albertina niet, die wil er niks mee te maken hebben.

Eierdopje

Cobie: Toen Mario uit het huisje is vertrokken, is er heel veel weggegooid. Het oud papier lag hier allemaal in het schuurkot. Ze hebben ook van alles aan de weg gezet. Ook die stoel van Hans. Daar zaten mensen naar te loeren. Daar hebben ze nog verschillende dingen van meegenomen. Ze kwamen het hier vragen, mag ik zo’n hutkoffer meenemen? Zelf heb ik alleen een eierdopje. Ik spaar altijd oude spullen voor de rommelmarkt. Mario bracht daar dingen voor. Er zat één eierdopje bij. Geen mooi eierdopje, hoor. Mijn moeder zei pas nog: hoe kom je nou aan dat eierdopje? Ik zei: ik stel me voor dat Hans daar altijd zijn eitjes uit heeft gegeten. Voor de rest heb je alleen maar herinneringen.

Jan: Maar geen slechte herinneringen.

Einde van deel 2

Naar deel 1 van het interview

© 2003 Ronny Boogaart & Eric de Rooij
Het gesprek dat wij met Cobie en Jan Harinck hadden, vond plaats op 1 november 2003.