Laatst liep ik weer eens door de straten van Goes. Straten vol herinneringen, herinneringen bijvoorbeeld aan Rudolf Hagenaar (Soerabaja 1927 – Goes 2006). De St. Jacobstraat, nummer 22, waar hij lang heeft gewoond. Zouden de huidige bewoners weten van zijn wonderbaarlijke werk? De Korte Kerkstraat, nummer 13, vroeger een kapsalon met een beetje galerie, tegenwoordig een galerie met een restje kapsalon, maar nog altijd het domein van Rob en Gré Grootjans. Rob weet in ieder geval wél van Rudolf Hagenaar. Hij zwaait de deur open als hij me ziet lopen, en leidt me rond. Verdieping na verdieping – en zijn zaak telt vele verdiepingen – trekt hij schilderijen van Hagenaar tevoorschijn. Hij heeft ze alweer jaren geleden in de St. Jacobstraat verworven, en iedereen mag nu komen kijken en kopen. Ook bij mij hangt op elke verdieping – mijn huis heeft er drie – een schilderij van Hagenaar. De Jongen met tulband, in 1968 door de maker geschonken aan zijn goede vriend Hans Warren, hangt op de bovenste etage. Hij hield het verborgen, maar Rudolf Hagenaar ontwierp soms praalwagens voor het Zeeuwse Fruitcorso. Natuurlijk won zijn wagen altijd, ook in de editie die in september 1968 door Goes reed. Het ging, zoals de kranten schreven, om een ‘gefruite imitatie van het Rubens-schilderij De Leeuwenjacht’. Op de wagen hadden een paar jongens in oosterse dracht gezeten, en van een van hen maakte hij dit portret. Bij mij op de begane grond hangt Hagenaars dubbelzinnige Tropennacht, Hans Warren schreef er een van zijn laatste gedichten over, ‘Autonome kunst’. Maar een heel interessant onderdeel van zijn oeuvre is weggeborgen in een map achter een schuifdeur op mijn zolder: twaalf tekeningen van enorm formaat, 64×40 centimeter, de twaalf tekeningen die hij maakte voor Hans Warrens bundel De Olympos, met twaalf gedichten over de Griekse goden, voltooid op 28 maart 1972. De gedichten zijn geweldig, neem het verontrustende gedicht over de oorlogsgod Ares. Nee, ware kunst dient niet om te verbinden, maar om te schokken, te splijten, te schenden. De Olympos verscheen april 1973 bij Erven Thomas Rap. De uitgave bevat behalve de reeks een keuze uit andere op de Oudheid gebaseerde gedichten van Hans Warren. Later in 1973 kwam in de woorden van de bibliografen een ‘tweede, verminderde druk’ uit bij de Zeeuwse uitgever Den Boer. Verminderd wat de gedichten betreft: de bundel bevat alleen de cyclus over de Griekse goden. Maar vermeerderd met de sterk verkleinde tekeningen van Rudolf Hagenaar. Als ik de map opensla, ben ik weer verbijsterd. Bijvoorbeeld door zijn Apollo met het ‘vierspan van vleugelpaarden’. Het meeste indruk op mij maakt zijn tekening, zoals de hele reeks vervaardigd met inkt en geraffineerd opgehoogd met verf, van Dionysos. Hier heeft Hagenaar het gedicht niet alleen getroffen, maar ook overtroffen. De tekenaar voorzag de god van een complete wijnrank in het kapsel en een decadente bontkraag om de hals. Een gezicht van zinderende zinnelijkheid, ‘razende door razenden gevolgd’ schreef de dichter. Ik wil deze Dionysos achterna, desnoods door alle straten van Goes.
MARIO MOLEGRAAF