Augustus ~ de tweede roman van Eric de Rooij

Deze week verscheen Augustus, de tweede roman van Eric de Rooij, een van de beheerders van deze website.

Er was een fijne presentatie van de roman in Amsterdam. Lees op de website van Uitgeverij kleine Uil een kort verslag.

Augustus is een coming of age roman die zich afspeelt in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Student Erik Poelman en zijn flamboyante vriend Maurits storten zich in het Amsterdamse uitgaansleven van drank, lust en mannenzweet. De angst voor het dodelijke virus resoneert mee in de beat van synthesizerpop.

Een boek over eerste liefdes, de angst voor aids, geloven of niet geloven, een dodelijk delict en het Europees kampioenschap voetbal. Het is een levensecht portret van twintigers geconcentreerd in een enkele maand, in een enkel jaar: augustus 1988.  Een autobiografische roman over vriendschap en over wat voorbij is.

Maar dat niet alleen. Bezoekers van deze website weten dat als er één Zeeuwse schrijver in die periode een bepalende invloed had op de Nederlandse literatuur dat het wel Hans Warren was. Hoofdpersoon Erik Poelman reist door Nederland en gaat ook naar Goes, natuurlijk met als enige doel: Hans Warren ontmoeten. Een bezoek voor de fijnproevers.

Gegevens:

Eric de Rooij, Augustus

ISBN: 9789493170773
Pagina’s: 224
€ 22,50
Ontwerp omslag: 247design

Uit de nalatenschap van Hans Warren 113 ~ Jef Last

Bestaat er een raarder leven dan het mijne? heet de biografie die Rudi Wester aan Jef Last (1898-1972) wijdde. Al in 1986 had ze subsidie gekregen voor het in 2021 verschenen boek, toch kun je de indruk krijgen dat sprake is van haastwerk. Zo had de biografe geen gelegenheid naar de betrekkingen tussen Jef Last en Hans Warren te kijken. Zoals zo vaak begonnen die met een bespreking, de bespreking in de PZC van 10 augustus 1957 over Lasts Een lotje uit de loterij. Op 25 augustus dankte hij de ‘Hooggeachte Heer Warren’ hartelijk ‘voor Uw zo uitmuntende kritiek’. Nieuwe recensies lokten nieuwe brieven uit, heel interessante, die Lasts rare leven meer reliëf geven. In de krant van 10 september 1966 bespreekt Hans Warren zijn Mijn vriend André Gide. Een onderwerp dat de recensent raakt, vandaar dat hij hier en daar uithaalt naar Jef Last. Maar aan het slot zegt hij dat men ‘dit eigenaardige, nu eens grandioze, dan weer pijnlijke, ongelijke boek’ móet lezen, ‘men treft er twee mensen in: Gide en Last, en men ziet er een stuk Westeuropese geschiedenis, van binnenuit verlicht’. Jef Last reageert tevreden in een lange brief van 20 oktober 1960: ‘Ik kan natuurlijk nooit weten in hoeverre ik voor Gide een Last aan het been geweest ben’. De contacten bleven niet beperkt tot papier. ‘Vanmiddag was Jef Last hier,’ noteert Hans Warren op 25 januari 1959 in zijn dagboek. Al de dag erna stuurt Last een brief waarin hij ingaat op de poëzie van de ander, vooral op het gedicht ‘Saïd’. Daarin zit volgens hem weliswaar een ‘bijzonder mooie regel’, maar dit juweeltje is wat hem betreft ‘gevat in een ring van klatergoud’. Volgens hem ‘schaadt dit soort moderne rimram aan dat wat ik de grootste bekoring vind van uw werk, zijn eenvoud en de inderdaad vaak japanse eenvoud van scherp geziene, duidelijk met een enkele streek neergezette beelden’. Op 29 januari schrijft Hans Warren terug om zijn ‘Saïd’ te verdedigen. Hij stuurt de bundel Vijf in je oog mee. ‘En nu liggen daar naast elkaar je bundel en je brief, en helaas, de eerste overtuigt me, de tweede doet dat niet,’ reageert Last op 3 februari. Jef Last en Hans Warren hadden vrienden kunnen worden, maar hun levens, raar of niet, raakten net niet verstrengeld. Maar er was iets, in ieder geval het idee dat Jef Last in de brief van 25 augustus 1957 aan de orde stelde. Hij verwijst naar een al dan niet uit zijn duim gezogen Japans gezegde: ‘Wanneer er in iedere stad slechts éen mens U begrepen heeft, achten wij deze reis van grote waarde. Ik heb echt wel het gevoel dat U die ene mens geweest bent.’

MARIO MOLEGRAAF

Museum Betje Wolff

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer Museum Betje Wolff.

27 mei [1992] – 16.15 – (…) In Middenbeemster bezochten we dan eindelijk het Museum Betje Wolff. Het was goed enige tijd te vertoeven in zolderkamer ‘Kipperust’ waar deze grote vrouw zo veel jaren heeft gewerkt. De woning is bescheiden voor een pastorie, niet meer dan een flink uitgevallen dorpshuisje. Van Betje zelf is er, meen ik, helemaal niets, wel heeft men er haar werken bijeengebracht en de boeken waarvan ze hield. We zaten een tijdje op de bank in de tuin, keken omhoog naar haar kamertje. Ik had graag iets ter ere van Betje Wolff, mijn streekgenoot, in het gastenboek geschreven. Maar het leek me te pretentieus, en daarom liet ik het bij een meditatie in het studeervertrekje. (…)

De Hoekweide

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp
landschappen en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en
werk van Hans Warren. Deze keer de voormalige galerie De Hoekweide,
Nazareth 4, Wolphaartsdijk
.

19 nov. [1992] – 20.30 – (…) Om twee uur vanmiddag moesten we in
galerie De Hoekweide in Wolphaartsdijk zijn, ik heb beloofd de
tentoonstelling van Hens van der Spoel te openen. (…)

Uit de nalatenschap van Hans Warren 112 ~ Jan Rot

Heel Nederland leefde mee met de dood van Jan Rot (Makassar 25 december 1957 – Rotterdam 22 april 2022). Jan Rot leefde mee met mij toen Hans Warren stierf. Het alleraardigste bericht in die dagen kwam van hem. Een briefje met de aanhef ‘Arme vent’, de afsluiting ‘Arm om je schouder’ en een CD erbij. Het was geen rotte dag toen hij in ons bestaan verscheen, 11 november 1994, bij een radioprogramma. Hij zong daar de liedjes die hij had gemaakt van Hans Warrens gedicht ‘Natuurlijk’ en het door ons vertaalde gedicht ‘De spiegel in het portaal’ van Kavafis. ‘Het is een geschikte vent,’ noteerde Hans in zijn dagboek. Bijna een jaar later stuurde Jan Rot een ironische brief: hij wilde met een televisieploeg naar Zeeland komen voor een programma ‘Lieve Jongens Allemaal’. Zo gebeurde het ook, en na het bekijken van de uitzending oordeelde de dagboekschrijver mild: ‘het bleek dat we in onze waarde waren gelaten’. Op 1 juni 1996 verscheen Jan Rot weer, deze keer in het dagboek aangemerkt als ‘een bijzonder geschikte kerel’. De reden voor zijn komst was een vraaggesprek over onze Plato-vertaling, pas begin 1998 stond het stuk in de Nieuwe Revu. Vanuit het Pijkeswegje kwam er iets terug, een bespreking van het boek Rot is liefde in de Provinciale Zeeuwse Courant. Waarop hij in een brief van 28 april 1998 reageerde. Het ‘liefdescadeau’ waarop hij in dat bericht hoopte, kwam alsnog, zij het in onvoorziene vorm. En ook het grote succes kwam alsnog voor hem, op al even onverwachte wijze. Rots arm om mijn schouder en heel de rest zal ik nooit vergeten.

MARIO MOLEGRAAF