In het maanblad Onze Taal publiceert Guus Middag regelmatig een aflevering van zijn Woordenboek van de poëzie. In het februari/maart-nummer houdt hij zich bezig met de woorden toekomstzeer en uitwee. Dat laatste woord komt alleen in de poëzie van Warren voor, en wel in de gedichten Jetayu en Sylvaan (‘in je zwarte ogen/ broeide een pijn naar verten/een uitwee’).Middag beschouwt het woord als het Nederlandse equivalent van het Duitse Fernweh en neemt de volgende beschrijving op in zijn Woordenboek van de poëzie:Uitwee, verlangen naar verre landen, een ‘pijn naar verten’, vaak broeiend van aard, te zien in zwarte ogen o.a., inzonderheid in die van zekere mysterieuze polderjongens die zich vroeger op mooie zomeravonden voor enig zilvergeld aanboden aan belangstellenden, voorzover althans vanuit de verte door de dichter Hans Warren (‘Ik heb je menige zomeravond/ bespied door een veldkijker’) viel waar te nemen.