Op 17 september 2004 vindt de officiële overdracht plaats van de literaire nalatenschap van Hans Warren aan de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg. Een belangrijke schakel in het contact tussen Hans Warren en de bibliotheek wordt gevormd door Ronald Rijkse. Jarenlang verzorgde hij de ‘poëzie-transporten’ van de bibliotheek naar het Pijkeswegje en weer terug. Op dit moment is Rijkse, als conservator bijzonder collecties, onder andere verantwoordelijk voor de nalatenschap van Warren. ‘In al die jaren heb ik de dagboeken nooit te zien gekregen. Nu hou ik ze ineens allemaal in handen.’
We spraken met Ronald Rijkse in zijn werkkamer in de Zeeuwse Bibliotheek en brachten daarna met hem een bezoek aan de ‘geheime kamers’, de kluis in de kelder van de bibliotheek waar de Warren-collectie ligt opgeslagen.
De veldslag van 1978
Mijn eerste kennismaking met Hans vond plaats in 1978.
Van naam kende ik hem uiteraard al langer, vooral omdat ik in Nederlandse literatuur geïnteresseerd was en ik daarom natuurlijk zijn kronieken in de PZC las. Ik knipte ze zelfs uit. Ik heb thuis nog ordners vol met chronologisch geordende knipsels uit de jaren 60 en 70. Bovendien kreeg ik op de middelbare school Franse les van zijn vrouw. Ik heb leuk les van haar gehad, als Engelse gaf ze heel goed Frans. Je hoorde dan wel dat ze getrouwd was met Hans en je wist dat ze buiten Goes woonden in een stulpje. Maar pas toen ik in Middelburg ging werken, liep ik hem tegen het lijf.
We zaten toen, in 1978, met de bibliotheek nog in het abdijgebouw – daar werd de bibliotheek gevestigd nadat het oude, mooie pand in de binnenstad volledig gebombardeerd was in 1940. Hans had net de drukproeven gekregen van de Spiegel van de Nederlandse poëzie. Die zaten vol met fouten. Het hele alfabetische register, klopte niks van. Allerlei zaken moesten opnieuw gecontroleerd worden. Toen heeft Hans een aantal dagen in de magazijnen gezeten, aan een wankel tafeltje. Ik zie hem daar nog zitten. Mario en ik boeken aanslepen uit de stellingen. Het was een ware veldslag.
Beter dan de kersenboomgaard
In 1978 werkte ik dus al in de bibliotheek, ik ben daar in 1969 begonnen. Eerst als vakantiehulp. Ik kwam net uit militaire dienst en ik dacht: ‘goh, dit is beter dan in een kersenboomgaard rond te lopen, laat ik maar eens bellen’. Zo ben ik begonnen voor een aantal maanden, totdat ik in Amsterdam Nederlands ging studeren.
Ik deed van alles en nog wat in het magazijn. Ik zat de hele dag tussen de stellingen en de boeken, dan kom je leuke dingen tegen. Het was me zo goed bevallen dat ik jaar in jaar uit telkens in de zomer voor drie maanden daar werkzaam ben geweest, tot aan mijn afstuderen. Toen dacht ik ‘weet je wat, ik zal eens vragen of ze iemand kunnen gebruiken in Middelburg’, heb een brief geschreven, kreeg met kerende post antwoord: ´kom maar´. Toen ben ik begonnen met boekselectie. Ik deed theologie, algemene taal- en letterkunde en franse taal- en letterkunde en nog wat losse onderdelen. Op een gegeven moment heb ik Nederlandse letterkunde in mijn pakket gekregen. Later werd ik ook conservator van het oude bezit, alles van voor 1800, en de bijzondere collecties, de collectie kinderboeken en nog wat specifieke collecties. Het breidt zo langzaam uit. Ik werd op een gegeven moment ook nog hoofd schenkingen. En de tentoonstellingen, ben ik ook intensief bij betrokken, zoals de grote tentoonstelling over Boutens destijds.
VIP
Mijn voorganger Ton van Kraay, daar had Warren al contact mee, want Ton publiceerde ook poëzie, had zelf een bundeltje uitgegeven. Met een zekere regelmaat kwamen Ton en Hans bij elkaar. Ton organiseerde het transport van vele bundeltjes poëzie naar Kloetinge toen Warren bezig was met de Spiegel. Ik ging op een gegeven moment mee met Ton en later heb ik het poëzie-transport van hem overgenomen. Tot het moment dat Mario een auto kreeg, gingen wij steeds van Middelburg naar Kloetinge, we brachten poëzie en haalden daar de stapels die doorgenomen waren weer op. Dat gebeurde in een aangename sfeer, met een glaasje, een snoepje en een zoutje. Het was wel genoeglijk. Later, toen Mario een auto had, kwamen ze zelf meer naar de bibliotheek. Een ochtend en soms een dag. Rondneuzen, aantekeningen van de dagboeken nakijken en zo meer.
Ja, Hans kreeg wel een VIP-behandeling. Hij had enig gewicht, was een grote naam binnen Zeeland. Hij schreef poëzie, was een autoriteit op het gebied van literatuur. Hij had vanaf de jaren ’50 contact met de bibliotheek, dan groeit zoiets. Hij zat ook in het bestuur van de vrienden van de Zeeuwse Bibliotheek. Hij kwam vrijwel nooit op vergaderingen, maar dat geeft niet. Dat je kon zeggen dat hij er in zat, dat opende wel eens een deur die anders niet geopend zou zijn. Hij heeft die voorkeursbehandeling ook zeker gewaardeerd. Het is toch wel gemakkelijk als je thuis alles aangeleverd krijgt. Lekker thuis in je stoel uitzoeken wat je nodig hebt en het wordt weer opgehaald ook. Beter kun je het niet hebben. Ik vond het zelf ook leuk om er heen te gaan. Het was gezellig. Je kletst over van alles en nog wat en dat is toch een leuke onderbreking van de werkzaamheden. Het is van ons uitgegaan – “O, ik kom ze wel brengen, hoor” – en ik heb die traditie voorgezet.
Dat huisje had een bijzondere sfeer. Het waren twee aaneengeschakelde arbeidershuisjes. Als je tegen de muur duwde, viel die bijna om, maar het had wel iets. Ik keek mijn ogen uit toen ik daar voor het eerst over de vloer kwam. Dat beeld bij de ingang, allerlei andere vreemde voorwerpen, die wajangpoppen die aan de muur hingen in de kamer, het klavecimbel dat er stond. Zeker toen hij veel ging verzamelen, zag je iedere keer weer nieuwe vreemde beelden en voorouderbeelden en godenbeelden. Elke keer kreeg je daar een explicatie over, een heel verhaal over wat het voorstelde, welke traditie, het waren leerzame colleges.
Sympathiek-cynisch
De bibliotheek was de belangrijkste ontmoetingsplek. Warren is nooit bij mij thuis geweest. We hebben het er wel eens over gehad, maar het is er nooit van gekomen. Mijn vrouw is met mij wel daar geweest. Mijn vrouw kan goed Zeeuws, ze komt van Walcheren, en Hans kon dat ook uitstekend, dat was een leuk contact.
In eerste instantie was Warren wel iemand die de de kat uit de boom keek, dat is misschien Zeeuws. Wie is dat, wat kan ik daar mee, even aftasten. Daar gaat een tijdje overheen. Als het eenmaal klikte, dan was het een goed contact, dat wel, maar in eerste instantie toch wat afstandelijk. Later was hij hartelijk, een innemende man. Hij kon wel ontzettend cynisch zijn, afgeven op dit en op dat, maar in wezen vond ik hem een sympathieke man. Je moest eerst door een schildje heen prikken om die andere, plezierige kant te zien Zo ver ben ik in de loop der jaren wel gekomen.
Eén van Warrens schilderijen
Alle ogen op kwatta
Ik zag dat zijn gezondheid achteruit ging, al praatte hij daar liever niet over. Hij wimpelde het af als een ander erover begon. Hij maakte daar een verhaal van: ik ben gevallen of zo. Ik dacht daar zit meer achter, maar als je daar over doorvroeg dan maskeerde hij het in zekere zin. Ik vertrouwde het niet. Ik had in mijn hoofd om in Middelburg een grote tentoonstelling te maken. Daar moet je dan een aanleiding toe hebben. Tachtig jaar zou mooi zijn maar ik wist voor mezelf niet of ik tot dan kon wachten. Het zou best kunnen dat hij het niet haalde. Dus toen hij 75 zou worden zei ik: Ik wil eigenlijk een grote tentoonstelling, wil je verjaardag vieren in Middelburg, we maken er een grote happening van met een overzichtstentoonstelling. Ik wou uit zijn privé-collectie spullen hebben voor de tentoonstelling. Nou, hij begon meteen van ‘o daar hoef je toch niet aan te beginnen’ en ´al dat gedoe’.
Hij hield er niet van om in het middelpunt van alle publiciteit te staan, daar was hij wars van. Maar als hij er eenmaal aan begon, genoot hij er wel van. Dan vond hij het prachtig, alle ogen op kwatta gericht. Ik wilde zijn schilderijen hebben toen, die dingen waren nog nooit in de openbaarheid geweest, en hij wist niet waar ze waren. Dat maak je mij niet wijs, zei ik. Dat heeft wat gesoebat gekost om die dingen los te krijgen, want het was allemaal niets en allemaal slecht en de mensen die zouden schrikken als ze dat allemaal zagen. Ik zei: Dat maakt mij niet uit, ik wil gewoon een overzicht. Eindelijk heeft hij toegegeven. Nou, zei hij toen van een paar schilderijen, ze zijn toch niet zo slecht als ik dacht. Dus die dingen hingen op de tentoonstelling.
Gerrit z’n hondje moest mee
We hebben er een gigantische dag van gemaakt. Ik heb, zonder dat Hans ervan wist, Gerrit Komrij uitgenodigd om te komen en de laudatio voor de jarige uit te spreken. Ze hadden elkaar al lange tijd niet gezien, Komrij woonde toen al in Portugal. Er waren wel wat wrijvingen in verband met die dagboeken, maar ik dacht ik probeer het gewoon. Het was allemaal geen punt, als ik maar voor vliegtickets zorgde. En Charles moest meekomen en het hondje moest meekomen. Dat kom allemaal geregeld worden. Het was een heel grote verrassing voor Hans. Ook Tom Lanoye hield een leuk leuk verhaal, verder veel muziek tussendoor, sonates van Scarlatti. Het was een heel geslaagde middag, afgeladen vol. Toen is ook het boek gepresenteerd dat ik samen met Lydia Wolterbeek heb samengesteld, met bijdragen van Joost Zwagerman, Hans van Straten, Brigitte Raskin en Boudewijn Büch. Een fotokatern erin. Het was nog een heel gedoe om dat op korte termijn, eigenlijk in 2,5 maand, in elkaar te steken. Ik heb iedereen persoonlijk benaderd. Ze deden het allemaal graag en ‘om niet’. Dat laatste kwam mij goed uit want zo veel financiën had ik nu ook niet. En er was natuurlijk de expositie: over twee verdiepingen, want er was zoveel materiaal. Foto´s en vogeltekeningen, zelfportretten, manuscripten, correspondentie, de hele mikmak. Er viel veel te kijken, de tentoonstelling liep erg goed.
Ik ben blij dat ik het op zijn 75ste heb gedaan, Hans was er ook tevreden over. Als ik gewacht had, was het er waarschijnlijk niet meer van gekomen. Je zag toen al dat hij achteruit ging, al probeerde hij dat te verbergen.
Toptijd
Het was in zijn toptijd natuurlijk. Dat proces van steeds meer bekend worden, ook door de dagboeken, heb ik vanaf de zijlijn kunnen volgen. Hij vertelde mij wel eens dat het hem benauwde. Er kwamen veel brieven binnen. Moet ik ze benantwoorden ja of nee? Dat hield hem wel eens af van andere dingen. Radio en televisie die opbelden voor een interview, daar kreeg hij het soms spaans benauwd van. Eenmaal achter de rug was het goed hoor, maar hij zag er zo tegenop. Erkenning en waardering waren wel belangrijk voor hem. Het heeft hem altijd gestoken dat hij nooit een grote prijs heeft gewonnen binnen de Nederlandse Letterkunde. Zelfs de Zeeuwse boekenprijs heeft hij vorig jaar niet gekregen. Ze hebben nu de reglementen zo veranderd, dat een auteur nooit postuum de prijs kan krijgen.
In 1981, nu we het toch over prijzen hebben, was de uitreiking van de culturele prijs van de gemeente Goes. Ik kende Hans toen een klein poosje, we wilden wat vitrines inrichten met werk van Hans. Ik dacht: verdraaid het zou aardig zijn die avond op band vast te leggen, voor ons geluidsarchief. Maar we hadden niets gevraagd, geen toestemming, we gingen op de bonnefooi. Ik dacht ik vraag in De Prins van Oranje aan Hans wel of hij het goed vindt en hij zegt toch ja, want het ontgaat hem waarschijnlijk allemaal wat er gebeurt op die avond, vanwege de hectiek. Het was natuurlijk geen probleem. Dus die avond is vastgelegd. Ook daar was Komrij aanwezig, hield een verhaal. Ik geloof niet dat het ooit is uitgegeven, misschien bibliofiel. Daarna is er geen prijs meer gevallen.
Morele plicht
Toen hij echt ziek werd, werd het contact uiteraard minder. Toen kwam Mario vaak alleen deze kant op omdat Hans niet meer in staat was om te komen. Via Mario wist ik uiteraard wel het een en ander over Hans en hij uitte ook wel zijn zorg over hoe het zou moeten gaan. Dat het niet goed ging, was wel duidelijk.
Een half jaar voordat hij overleed ben ik bij hem geweest, toen kon je duidelijk zien dat het niet goed ging. Hij kon bijna niet meer uit zijn stoel komen en zo. Dat bezoek was niet echt geweldig. Er staat een passage over in dat laatste dagboek, ook over dat Lydia wat verkouden was. Daar was hij wat boos over, dat ze verkouden bij hem over de vloer kwam, hij was toch al zo vatbaar. Het was de laatste keer dat ik daar geweest ben. Toen kreeg ik opeens een telefoontje dat hij was overleden. Dat was in mijn vakantieperiode, meestal hou ik in november en december twee maanden vakantie. Maar ja, ik was wel verplicht om even een expositietje te maken op de begane grond. Gezien de relatie van al die jaren, maar ook naar buiten toe. Het publiek rekent er ook op, als openbare instelling kun je het niet maken er helemaal geen aandacht aan te besteden, dat is zo knullig. Heb mijn brommertje gepakt, ben deze kant opgegaan en heb een behoorlijk aantal vitrines ingericht, met onder meer artikelen uit de krant bij zijn overlijden. Dat werd wel alom gewaardeerd, hoor. Ben wel blij, ook naar Hans toe, dat ik het gedaan heb. Ik vond het wel een morele plicht om dat te doen. Het is toch een band van meer dan 20 jaar, dat kun je niet zo maar onder de tafel schuiven.
De nalatenschap
Toen kwam op een gegeven moment van Mario de mededeling dat Hans het op prijs zou stellen wanneer zijn nalatenschap deze kant op zou gaan. We hadden het daar nooit expliciet over gehad. Wel eens ´het zou leuk zijn als’ je dagboeken of je manuscripten deze kant op zouden komen. Dat vond hij zelf ook wel, maar hij wist het nog niet. Het kon ook naar het letterkundig museum. Maar hij kende de bibliotheek van haver tot gort, hij wist dat Boutens hier was binnengekomen en Van Schagen. Hij wist hoe er met die spullen werd omgesprongen en hoe dat verder ontsloten werd. Ik heb er nooit expliciet op aangedrongen om dat vast te leggen, hij moest dat zelf beslissen. Als hij dacht dat het contact goed geweest was tussen de bibliotheek en mijn persoontje en hem dan wachtte ik het gewoon wel af. Misschien heeft dat meegespeeld. Als mensen al lang van tevoren aan je kop zeuren van zeg, kun je niet alvast iets geven… Dat ligt mij ook niet echt.
Alles, hup hup, in de dozen
We zijn toen de zaak gaan onttakelen. Het lag allemaal boven op zolder in kamertjes, allemaal ongeordend en door elkaar. We hebben dozen gepakt en alles hup hup erin. We hadden ook geen tijd, klimatologisch lag het daar ook niet lekker, dus zo snel mogelijk alles weg gehaald.
Zijn eigen boeken, opdrachtexemplaren, een gigantische hoeveelheid foto´s, ook van zijn vader en moeder en van de voorouders. Veel tekeningen, alle vogeltekeningen, veel tekeningen van duiven waardoor hij een autoriteit is geworden binnen die duivenwereld. Mooie tekeningen, hij had wel een gave daarvoor. Typoscripten, manuscripten, onuitgegeven poëzie, onuitgegeven novelles, aanzetten tot romans, veel onuitgegeven materiaal waar in de toekomst nog wel iets mee zal gebeuren. Maar dat moet eerst in kaart worden gebracht, dan zijn we een paar jaren verder.
En Schelpen ja. De schelpencollectie, 15 of 16 kastjes. Die staan momenteel in het diepvriesveem in de haven van Vlissingen. Ze stonden in de kluis. Op een gegeven moment zegt de magazijnbeheerder: er ligt zaagsel. Verdomd, er zit houtworm in die kastjes! Dat kan ik niet hebben. Die beestjes moeten verwijderd. Volgens Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland is diepvriezen is het beste, minus 60 graden. Dus die kastjes zijn twee weken geleden op transport gegaan, naar grote vriesvemen waar koffie ingevroren wordt en vruchten en fruit, de hele mikmak. Dus momenteel staan Hans z’n schelpjes tussen het fruit uit Argentinië te vriezen. – 60, dat wordt afgebouwd tot -18 en dat moet langzaam de huidige temperatuur weer krijgen. Binnen een week of drie kan ik ze weer ophalen. Dan zijn de beestjes hopelijk een zachte dood gestorven. Op 17 september worden de schelpen met kastjes en al opgenomen in de schelpencollectie van het Zeeuws Genootschap.
Schatgraven
Er zitten veel bijzondere dingen in de collectie. Gedichten bijvoorbeeld. Drs P. heeft een heel leuk gedicht op Hans geschreven. Daar kwam Mario op een gegeven moment mee aan, hij kende natuurlijk ook niet alles. Alles werd maar boven neergegooid en Mario mocht daar eigenlijk ook niet vrijelijk rondstruien, Hans beschouwde het als zijn eigen domein. Ach, dat was dan weer verleden, laat toch waaien, maar hij bewaarde het wel allemaal, nooit iets weggegooid, kon hij niet over zijn hart verkrijgen. Zoals een brief van koningin Beatrix: leuk dat ze hem ontmoet heeft en niet langer met hem kon praten. Kroontje op het papier, dat soort gekke dingen. Bijzondere boeken: er is een dagboek, daar heeft de vormgever een gat ingeboord, steekt een pijl doorheen, heel apart. Opdrachtexemplaren van Mensje van Keulen en al die andere figuren uit die periode waar hij regelmatig mee optrok. Ook foto’s van onbekende mensen. Mario kent dan wel een aantal figuren, maar voor die vroegere periode wordt het natuurlijk lastig. Voordat je dat uitgepuzzeld hebt…
Het is schatgraven, dat is altijd leuk. Z’n schrijfmachines hebben we ook. Alle letterkundige kronieken, geordend op jaar. Alle agenda’s, die hij ook voor dagboekachtige aantekeningen gebruikte. En de hele correspondentie. Voordat alle itempjes beschreven zijn, dan zijn we toch wel drie jaar verder. Tegen die tijd komt er zeker nog een keer een grote Warren-tentoonstelling.
Aftakeling in schrift
De Zeeuwse Bibliotheek heeft nu alle dagboeken, zowel in klad als in net overgeschreven. Ook de kleinere reisdagboeken, die hij voor publicatie in het dagboek ‘inlaste’. De week na de begrafenis heeft Mario alle dagboeken gebracht. Hij was bang dat er wat mee zou gebeuren. Als er ingebroken zou worden… Het was natuurlijk een heel kwetsbaar huisje, je kon daar gemakkelijk binnenkomen. En dan het gevaar van waterschade of dat er brand zou ontstaan. Daar zou geen redden meer aan zijn. Toen de dagboeken eenmaal hier waren, was dat een hele opluchting voor Mario en ik vond het zelf ook wel een veilig idee, achter slot en grendel. In de kluis staan de dagboeken ook nog eens een keer in ‘het joodse kastje’, waarvan ik als enige een sleutel heb.
Het is wel onthullend. Vooral het allerlaatste cahier. Je hebt daar natuurlijk over gehoord en gelezen, maar dan zie je ook echt de aftakeling in schrift: de laatste maanden, tranen en vlekken. Dat is een rare gewaarwording. Een beetje luguber bijna.
Het is heel bijzonder om al die dagboeken nu te kunnen bekijken. Ik wist dat ze in dat bureautje van hem lagen, maar ik heb ze in al die jaren nooit te zien gekregen. Nu hou ik ze ineens allemaal in handen.
© 2004 Ronny Boogaart & Eric de Rooij
Het gesprek dat wij met Ronald Rijkse hadden, vond plaats op vrijdag 4 juni 2004.