De bundel met interviews van Alex Verburg (zie nieuws 18 februari), Gelijk het gras, ligt intussen alweer een week in de boekwinkel. Het boek past dan ook prima bij het thema van de boekenweek: in alle interviews komt het thema van de vergankelijkheid aan bod. Dat geldt zeker ook voor het interview met Hans Warren, dat plaatsvond op 18 mei 1998. Het gaat over de gedichten die Warren en Molegraaf kozen voor hun bloemlezing Ik heb alleen woorden, maar ook over de poƫzie van Warren zelf, zoals het gedicht dat hij schreef over de dood van zijn moeder.
Ik vind het verschrikkelijk jammer dat ze zo jong is gestorven; ze was zevenenvijftig, ze had kanker. Ik heb het gevoel: wat heb ik je toch weinig gekend, wat heb ik toch weinig van je geweten. (…) Het is allemaal voorbij. Ik heb nog een Jugendstil-tegel uit de stoep van het huis. Het huis zelf is niet meer te vinden. Volkomen verdwenen. Maar ik zou het zo kunnen betreden, ik weet nog helemaal de weg in een huis dat niet meer bestaat.
Warren vertelt ook het verhaal van een bezoek dat hij bracht aan het sterfbed van een bewonderaarster van zijn werk. Alex Verburg vraagt hem of hij niet dagelijks wordt geconfronteerd met zijn eigen vergankelijkheid door samen te leven met een zo veel jongere partner.
Ja, dat heb je in zo’n extreem samenleven. (…) Er zijn een heleboel dingen die ik niet meer kan en die ik ook niet meer wil; of eventueel nog wel wil, maar doodgewoon omdat ik ze niet meer kan, niet meer wil. (…) Natuurlijk zou ik Mario nog vele jaren willen meemaken, maar dat kan niet. En dingen die niet kunnen die zie je onder ogen en dan blijkt dat toch van een te verwerken aard te zijn. Want eigenlijk weet je het al zo lang.
Het interview besluit met het gedicht De Zwartkoptuinfluiter, dat ons gedicht van de maand december was.