Categoriearchief: Uit de nalatenschap

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Uit de nalatenschap van Hans Warren 104 ~Vétiver

De maand van zijn honderdste geboortedag. Hij had in theorie nog kunnen leven. Maar ook zonder hem wordt het 20 oktober 2021, het eeuwfeest van Hans Warren. Hij raakt steeds verder van mij verwijderd, of misschien is het andersom, tenslotte ben ik degene die andere wegen neem. Niets meer van hem te horen, niets meer van hem te zien, niets meer van hem te voelen, niets meer van hem te ruiken. Of toch? De geur van iets of iemand is voor mij, gezegend of gestraft met een gevoelige neus, zo belangrijk dat die de doorslag kan geven voor afschuw dan wel genegenheid. Hier in de badkamer, op een hoge plank, staan nog twee geurige getuigen van vroeger. Mijn fles en zijn fles, nooit meer gebruikt, maar na al die jaren nog steeds bruikbaar. Ik onthoud mij al jaren van reukwater, zelfs van mijn favoriet, Guerlain Habit Rouge. Warm leder en bos, belooft het bedrijf. Zelf rook en ruik ik vooral schuimpjes, de snoepjes uit mijn jeugd. Hans Warrens voorkeur ging uit naar Guerlain Vétiver. Men verwerkt er de wortels in van een vetiver geheten grassoort. Hij heeft ooit een parfumgedicht geschreven, in opdracht van De Bijenkorf, ‘Op de gang’. Ze vroegen hem voor het ‘verkeerde’ merk, Aramis. Poëzie als parfumerie: ‘Ik sla de ogen neer/ en duizel in de lichte bries van Aramis’. Ik draai zijn fles open, ogen dicht, en onderga de verrukking van Vétiver. Een ‘évocation de premier matin du monde,’ is de door Guerlain beloofde betovering. Ik snuif mij juist terug naar heel oude ochtenden, middagen, avonden. Op 20 oktober 2021 wil ik gehuld worden in onze geschiedenis. Nog één keer gebruik ik parfum. Niet uit mijn fles, maar uit de zijne.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 103 ~ Rudolf Hagenaar

Laatst liep ik weer eens door de straten van Goes. Straten vol herinneringen, herinneringen bijvoorbeeld aan Rudolf Hagenaar (Soerabaja 1927 – Goes 2006). De St. Jacobstraat, nummer 22, waar hij lang heeft gewoond. Zouden de huidige bewoners weten van zijn wonderbaarlijke werk? De Korte Kerkstraat, nummer 13, vroeger een kapsalon met een beetje galerie, tegenwoordig een galerie met een restje kapsalon, maar nog altijd het domein van Rob en Gré Grootjans. Rob weet in ieder geval wél van Rudolf Hagenaar. Hij zwaait de deur open als hij me ziet lopen, en leidt me rond. Verdieping na verdieping – en zijn zaak telt vele verdiepingen – trekt hij schilderijen van Hagenaar tevoorschijn. Hij heeft ze alweer jaren geleden in de St. Jacobstraat verworven, en iedereen mag nu komen kijken en kopen. Ook bij mij hangt op elke verdieping – mijn huis heeft er drie – een schilderij van Hagenaar. De Jongen met tulband, in 1968 door de maker geschonken aan zijn goede vriend Hans Warren, hangt op de bovenste etage. Hij hield het verborgen, maar Rudolf Hagenaar ontwierp soms praalwagens voor het Zeeuwse Fruitcorso. Natuurlijk won zijn wagen altijd, ook in de editie die in september 1968 door Goes reed. Het ging, zoals de kranten schreven, om een ‘gefruite imitatie van het Rubens-schilderij De Leeuwenjacht’. Op de wagen hadden een paar jongens in oosterse dracht gezeten, en van een van hen maakte hij dit portret. Bij mij op de begane grond hangt Hagenaars dubbelzinnige Tropennacht, Hans Warren schreef er een van zijn laatste gedichten over, ‘Autonome kunst’. Maar een heel interessant onderdeel van zijn oeuvre is weggeborgen in een map achter een schuifdeur op mijn zolder: twaalf tekeningen van enorm formaat, 64×40 centimeter, de twaalf tekeningen die hij maakte voor Hans Warrens bundel De Olympos, met twaalf gedichten over de Griekse goden, voltooid op 28 maart 1972. De gedichten zijn geweldig, neem het verontrustende gedicht over de oorlogsgod Ares. Nee, ware kunst dient niet om te verbinden, maar om te schokken, te splijten, te schenden. De Olympos verscheen april 1973 bij Erven Thomas Rap. De uitgave bevat behalve de reeks een keuze uit andere op de Oudheid gebaseerde gedichten van Hans Warren. Later in 1973 kwam in de woorden van de bibliografen een ‘tweede, verminderde druk’ uit bij de Zeeuwse uitgever Den Boer. Verminderd wat de gedichten betreft: de bundel bevat alleen de cyclus over de Griekse goden. Maar vermeerderd met de sterk verkleinde tekeningen van Rudolf Hagenaar. Als ik de map opensla, ben ik weer verbijsterd. Bijvoorbeeld door zijn Apollo met het ‘vierspan van vleugelpaarden’. Het meeste indruk op mij maakt zijn tekening, zoals de hele reeks vervaardigd met inkt en geraffineerd opgehoogd met verf, van Dionysos. Hier heeft Hagenaar het gedicht niet alleen getroffen, maar ook overtroffen. De tekenaar voorzag de god van een complete wijnrank in het kapsel en een decadente bontkraag om de hals. Een gezicht van zinderende zinnelijkheid, ‘razende door razenden gevolgd’ schreef de dichter. Ik wil deze Dionysos achterna, desnoods door alle straten van Goes.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 102 ~ Bataks doodkistje

Vroeger stond het op de vensterbank, nu is het verwezen naar een vitrine. Een doodkistje van de Batak, een volk dat in het noorden van Sumatra leeft. Foto’s zijn eigenlijk overbodig, Hans Warren leverde het hele plaatje in woorden: ‘Iedereen wordt geboeid: het is/ een bronzen doodkistje, met voor en achter/ een singa-masker, haast een prauw,/ en daarin ligt het kleine bronzen lijk/ van een Batak./ Niemand weet meer waartoe het ooit gediend heeft.’ De regels komen uit een van zijn bekendste gedichten, ‘Op een Bataks doodkistje’. Hij gaf het een prominente plaats, het werd het openingsgedicht van de bundel Winter in Pompeï (1975). Precies de plaats die programmatische poëzie hoort te hebben, want onder deze categorie valt het gedicht waarin een dichterlijk ideaal wordt geformuleerd:

            Zó een gedicht schrijven. Een fascinerend huls

            met daarin een geheim dat niet te duiden is

            maar blijft trekken, ook al is de tovenaar

            voorgoed verdwenen met zijn riten en zijn doel.

Sommige dichters schrijven vrijwel alleen poëzie over wat poëzie zou moeten zijn. Hans Warren komt in zijn werk zelden met zulke voorschriften. Je kunt er zelfs over twisten of in het in ‘Op een Bataks doodkistje’ uitgesproken ideaal strookt met de praktijk van zijn eigen poëzie. Maar het verband tussen kunst en werkelijkheid is duidelijk. De foto’s tonen die werkelijkheid van alle kanten. Op 26 november 1973, het was de tijd van de autoloze zondagen, kwam het Bataks doodkistje in zijn bezit. Leendert van Lier was op bezoek, de befaamde kunsthandelaar had wat schatten op zicht meegebracht. Ook hij, misschien wel de deskundigste verzamelaar van Batak-kunst, had nog nooit zoiets gezien. In de vakliteratuur vindt Hans Warren geen tweede exemplaar, maar op 5 februari 1974 schrijft hij zijn gedicht. ‘Haast een prauw,’ beweerde hij, begrijpelijk, maar in feite heeft het metalen kistje de vorm van de stenen sarcofagen van de Batak. Het mysterie is in 2021 nog steeds even groot. Hans Warren haalde het kistje soms van de vensterbank om het kleine bronzen lijk aan het leven te laten ruiken. Ik pak het voorwerp uit de vitrine en til de Batak even, even richting hemel.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 101 ~ Maria de Roo

Elke dag kijkt ze me aan, Maria Lena de Roo, ofwel Miep de Roo zoals ze in Goes heette, ofwel Sibylle zoals Hans Warren haar noemde in Geheim dagboek. Ze kijkt niet met echte ogen, maar met ogen van klei, een beeld van de hand van Jan Wolkers, tussen 1947 en 1957 met haar getrouwd. Wolkers leerde haar kennen in Leiden. ‘Binnen een paar maanden was ze zwanger,’ vertelde hij in een interview in 2003. De opschepperige toon hoef je er nauwelijks bij te denken, want tegelijk vergeleek hij zijn prestaties met die van Hans Warren: ‘Ik geloof niet dat ze ooit gevreeën hebben, want hij keek altijd naar jongens’. Veel hoogte krijg ik niet van mooie Maria, je verwacht ook niet anders van een sibille. Ik heb haar nooit meegemaakt, anders dan Hans Warren, vóór Jan Wolkers haar geliefde en iets virieler dan deze opperde. In de jaren zeventig heeft Hans Warren een poging gedaan het contact met haar te herstellen. O, de magie van oude liefde, of je je jeugd opnieuw beleeft, je jonge ik weer terugkeert. Maar het bleef in zijn geval bij voorspel per brief én de dichtbundel ’t Zelve anders, een bijzondere onderneming, dat vonden destijds ook de besprekers. Een van hen, Karel Soudijn in NRC Handelsblad van 11 juli 1975, zei destijds iets wat aan Wolkers’ woorden doet denken: ‘Hans Warren beschrijft in de jaren 1942-1944 vrouwen vaak alsof het om tere bloemen gaat, die je voorzichtig kunt plukken, in een vaas zetten en bewonderen’. Maria de Roo stierf in 1993, 70 jaar oud. De datum was 19 december. Zoals Hans Warren, in 2001, op 19 december stierf. Te toevallig voor toeval. In 2008 publiceerden Ronny Boogaart en Eric de Rooij in het blad De Parelduiker een zeer lezenswaardig artikel over deze tere bloem, hard geraakt door het leven. Ze veronderstellen dat de twee elkaar na maart 1951 niet meer hebben ontmoet. In een dagboekaantekening van 11 juni 1994 herinnert Hans Warren zich een iets later weerzien: tijdens een feest waarop het tienjarig bestaan van het tijdschrift Podium werd gevierd, begonnen op zaterdagavond 22 mei 1954 en pas zondagochtend 23 mei voorbij. Ook dan blijft de rekensom angstaanjagend. Na al die jaren komen soms toch nog nieuwe stukjes van de sibille-puzzel tevoorschijn. In De Parelduiker viel al te lezen dat ze even als vertaalster uit het Engels actief was, een korte onderbreking van haar eeuwige lethargie. De auteurs vonden vier boeken. Ik stuitte op nog twee uitgaven waarin met kleine letters staat vermeld: ‘Nederlands van Maria de Roo’. De laatste keer was in 1964: haar weergave van een korte roman van H.E. Bates, Een kroon van wilde mirte. De een na laatste keer was in 1963: een pocket met de titel Is het liefdeleven zo noodzakelijk?, wie weet op haar latere leven toepasselijke woorden. Gerard Reve bewonderde haar schoonheid ook, blijkt uit een brief aan Jan Wolkers van 22 oktober 1959, vorig jaar geveild voor €1.252: ‘Ik ben weer door Maria’s schoonheid getroffen. Er ontbreekt wel iets, maar ze is verblindend mooi’. Er ontbreekt iets, is dat het raadsel in die blik van het beeld?

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 100 ~ Een Otter

Vanaf 1 maart 2012 presenteert biograaf Mario Molegraaf op onze website, elke eerste dag van de maand, een vondst uit de nalatenschap van Hans Warren. Vandaag presenteren wij met dank en trots aflevering 100, waarin hij teruggaat naar het prille begin van zijn relatie met Warren.

Ik was niet de enige. Er waren méér jongemannen die maar al te graag Hans Warren wilden leren kennen. Zo bood Willem Bijsterbosch zich aan, die later enige faam als schrijver zou verwerven. En een jongeman die in Geheim dagboek Jaap van Oeveren heet, Ko van der Weele in de realiteit, tegenwoordig bekend als Ιάκωβος βαν ντερ Βέιλε, want na zijn studie theoretische natuurkunde bij Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft en een proefschrift op het gebied van chaostherie, Scaling and squeezing in nonlinear dynamics, is hij hoogleraar aan de wiskundige faculteit van de Universiteit van Patras in Griekenland geworden. Hans Warren noteerde Ko’s gegevens in zijn adresboekje. Net als die van mij. Na de kennismaking en na een verhuizing van Waalwijk naar Amsterdam zette ik een nieuw adres in zijn boekje. Zelf schreef hij er weer een telefoonnummer bij. Vreemd dat minstens drie jongemannen zich bereidwillig betoonden. Maar slechts één bleek zijn type, al twijfelde Hans Warren daar eerst ernstig over vanwege foto’s die ik had gestuurd. ‘Eén met baard, een jongen van zeventien!’ schreef hij in zijn dagboek. Toch ontstond er al voor er iets was een gedicht, ‘Voor Mario’ zoals de versie heet in Een otter in Americain: ‘Waarom lok je me uit mijn tent,/ stel je zonder enige gêne/ je jeugd, schoonheid,/ mogelijke beloftes voor de toekomst/ tegenover wat ik ben?’. Hij schrijft me ‘de medeplichtige grijns/ van een gevallen engel’ toe en besluit met de uitnodiging: ‘Kom dan maar om je lessen in liefde’. Een otter kende geen al te gelukkige geschiedenis. Eerst zou er een bundel De Zee komen. Die bleef uit, of duikt eigenlijk op in Een otter. Al snel kreeg de dichter spijt: drie jaar na verschijnen, in de Verzamelde gedichten 1941-1981, blijkt de bundel opgeheven. Er is nu een bundel De vondst in het wrak, vernoemd naar de cyclus waarmee Een otter opende. De vondst in het wrak ‘bevat de gehandhaafde gedichten uit Een otter in Americain,’ meldt de verantwoording. Er is één gedicht toegevoegd, ‘Winter’, maar de gedichten onder de noemers ‘Zee en schrijvers’, ‘Zee en schilders’, ‘Aan, op en boven zee’ zijn weggespoeld. Toch is Een otter me dierbaar. Zeker dit exemplaar. Met niet alleen de in alle exemplaren gedrukte opdracht ‘Voor Mario’,maar ook een opdracht in Hans Warrens handschrift: ‘Voor Mario, nu zeer medeplichtig, het eerste exemplaar op de dag van verschijnen, 21.11.’78.’ Wie van de drie?

MARIO MOLEGRAAF