Categoriearchief: Uit de nalatenschap

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Uit de nalatenschap van Hans Warren 109 ~ Avifauna

Natuurlijk heeft iedere Warren-fan het boekje al in huis, Hans Warren: tekenaar, bewonderaar, vogelaar van Chiel Jacobusse, groot kenner van de Zeeuwse natuur. Hij heeft het over de vogeltekeningen maar ook over de Avifauna van Zuid-Beveland. Jacobusse gaat nauwelijks in op de voorgeschiedenis en de nageschiedenis van dit overzicht, een van de moeilijkst te vinden publicaties van Hans Warren. De Avifauna verscheen in 1948 in het wetenschappelijke tijdschrift Ardea van de Nederlandse Ornithologische Unie met de namen D.A. Vleugel, J.A.M. Warren en G.F. Wilmink erboven. Net als Warren, J.A.M. werkten Vleugel, D.A. en Wilmink, G.F. regelmatig mee aan natuurtijdschriften, zo verscheen van Vleugel en Wilmink sámen in een nummer van De Levende Natuur uit 1953 een stuk ‘Steltkluteninvasies met broedgevallen in ons land’. Nageschiedenis? Jazeker, er bleef een exemplaar van de Avifauna bewaard waarin Hans Warren allerlei latere vogelwaarnemingen heeft verwerkt. Bijvoorbeeld van zes wespendieven die op 1 september 1958 zijn huis passeerden, een van de vogels streek zelfs neer in de boomgaard van de buren. Ze vlogen ook even zijn Geheim dagboek binnen. De voorgeschiedenis: er bestaat een lijvig cahier waarin we Hans Warren aan de Avifauna zien werken. Het cahier is door andere handen gegaan: iemand heeft er dingen bijgeschreven. Maar uit het manuscript kun je opmaken dat de Avifauna voor het grootste deel het werk van J.A.M. Warren is, en de andere namen er vooral voor de vorm boven staan. Zoiets blijkt ook uit Geheim dagboek. Op 24 augustus 1942 schrijft hij over een afspraak met Vleugel en Wilmink die geen ontmoeting wil worden. Hij sluit af met de mededeling: ‘Had ik hen ontmoet, ik zou wellicht gezegd hebben dat ik de Avifauna van Zuid-Beveland wel alléen zou schrijven; het leeuwedeel komt toch voor mijn rekening’. Op 13 februari 1947 noteert hij dat Fred Wilmink ‘zijn aandeel’ is komen brengen. Op 2 april van dat jaar meldt Hans Warren de ‘laatste hand’ te hebben gelegd aan het overzicht. ‘Een nutteloos en doodvervelend werk,’ had hij op 19 maart 1943 bekend. Chiel Jacobusse zorgt voor eerherstel van de Avifauna. ‘Het was in feite de eerste Zeeuwse regionale avifauna’ volgens hem, en het geheel biedt ‘een fantastische mogelijkheid om te zien wat er zoal veranderd is en om de veranderingen te duiden’.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 108 ~ Christine Kraft

Zij wel! Op 17 december 1976 overhandigt Hans Warren een luxueus exemplaar van zijn Demetrios aan Christine Kraft. Nummer 9 om precies te zijn en hij schrijft er de opdracht in: ‘Voor Christine Kraft, met veel waardering en in vriendschap’. Vriendschap? Het was de eerste keer dat de 55-jarige Hans Warren en de 27-jarige Christine Kraft, nét gedebuteerd met De dagen met gezichten, elkaar zagen, op het feest dat uitgever Bert Bakker wegens het verschijnen van Demetrios had georganiseerd. In de PZC van 5 augustus 1972 had hij haar naam voor het eerst genoemd. In een stuk ‘Kleine boekjes uit Kortgene’ – ‘erg verminkt en bekort’ in de krant beland – had hij het over ‘heel mooie meisjes als Christine Kraft’. In zijn dagboekaantekening over het Demetrios-feest lezen we: ‘Zij is tamelijk mooi, kwam als een mannequin de trap op, chique gekleed’. In de PZC van 4 december 1976 had hij een lang stuk geschreven over haar korte boek De dagen met gezichten, ook verschenen bij Bert Bakker. Het was een ‘uitstekend debuut’ naar zijn zeggen, en niet alleen naar zijn zeggen. Christine Kraft werd even een naam in de literatuur. De luxe versie van Demetrios was in Franse stijl ‘onafgesneden’, maar zij heeft zichtbaar zorgvuldig het mes gehanteerd. In een aardige brief aan Hans Warren van 16 februari 1977 ‘recenseert’ ze Demetrios: ‘Ik vond het buitengewoon verfijnd; uiteraard in de passages waar je dat bewust wilt tonen, maar ook in de meer “aardse” of zelfs brute passages (hetzij in gewelddadige, hetzij in erotische zin) blijf je voortdurend met een zeer beheerste pen schrijven. In een stijl die me eveneens erg aanspreekt: eindelijk eens iemand die niet de hele tijd cynisch of laatdunkend denkt te moeten doen, maar oprecht, wézenlijk poëtisch (whatever that may be).’ De ster van Christine Kraft doofde betrekkelijk snel. Geen recensent keek nog naar haar boeken om, en in 1995 besloot ze te stoppen met schrijven. Begin 2020 stond een advertentie in de krant: ‘Helemaal zoals ze zich voornam, is thuis in alle rust overleden Christine Kraft, schrijfster, dierenbeschermster’. Haar exemplaar van Demetrios, onlangs opgedoken, getuigt van betere tijden en vooral van een korte maar waarachtige letterkundige vriendschap.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 107 ~ Arcangelo

Op deze tekening van Hans Warren zien we een sierduif. Niet zomaar een sierduif, maar een schitterende vinkduif, een goudblauwvleugel vinkduif om precies te zijn. Er staat een datum op de tekening: 7 februari 1963. Plus de vermelding: ‘Voor Willem van Hans’. Willem is Willem Palsenbarg uit Goes, een van Hans Warrens leermeesters als het gaat om natuurstudie en duivensport. In de duivensport (we hebben er op deze plaats eerder over gesproken) was Hans Warren een tijdlang een uitblinker. Vooral was hij een specialist wat betreft de vinkduif, archangel is de Engelse naam, archangel pigeon. Vandaar het pseudoniem dat Hans Warren koos om over vinkduiven te schrijven: hij noemde zich voor de gelegenheid Arcangelo. De stukjes van Arcangelo verschenen in het blad Avicultura, een tijdschrift ‘voor sport- en rassenteelt van pluimvee, duiven, konijnen, pelsdieren en vogels’. Allerlei afdelingen en onderafdelingen konden er hun mededelingen in kwijt, de Pluimvee- en Konijnenfokkersvereniging Haren of de Limburgse Sierduivenfokkersclub. Ook de Vinkduivenclub was vertegenwoordigd, een tijdlang met de door Arcangelo verzorgde rubriek, vol aanwijzingen voor zijn medefokkers, met gezag gebracht. Er zit dan ook duidelijk veel inzicht en ervaring achter. Bijzonder was vooral dat Arcangelo verder keek dan Haren of Limburg, hij had zich internationaal georiënteerd. Hij onderhield contacten met topfokkers uit Duitsland en Engeland, en kon zo alles vertellen over de twee verschillende richtingen bij het fokken van roodzwartvleugels. Een erudiete colombofiel aan het woord, maar Arcangelo was ook gul met praktische tips. Jammer genoeg heeft zijn loopbaan bij Avicultura niet lang geduurd. Zijn eerste bijdrage verscheen op 23 maart 1961. De laatste aflevering stond op 19 oktober 1961 in het blad, hij verwijst erin naar zoekgeraakte kopij. Misschien was het ergernis daarover die Arcangelo zo snel tot zwijgen bracht. Maar met overgevoeligheid kom je ook in deze tak van sport niet ver. Daarover kon Arcangelo meepraten. Op 18 mei 1961 pleit hij zelfs voor het opeten van minder goed gelukte exemplaren: ‘En daar jonge Vinkduiven werkelijk een bijzonder smakelijk hapje opleveren (het vlees heeft een tikje een wildsmaak) is men met zulke miskleurigen contenter op tafel dan in het hok’.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 106 ~ Het eerste gedicht

Wat is het eerste gedicht van Hans Warren? Niet het eerste gedicht dat hij publiceerde, niet het eerste gedicht in zijn Verzamelde gedichten, maar het eerste gedicht dat hij schreef. Om die vraag te beantwoorden is enige literaire archeologie nodig, en dat is niet helemaal een exacte wetenschap. Is misschien ‘Het ene vers’ ook het eerste vers van Hans Warren? In zijn Verzamelde gedichten heeft hij nadrukkelijk 1941 onder dit gedicht gezet. Net als onder een paar andere gedichten, maar anders dan ‘Het ene vers’ haalden die gedichten niet zijn debuut Pastorale. ‘Het ene vers’ heet in die bundel ‘Het ene lied’ en verschilt sterk van de latere versie, die in de Verzamelde gedichten achteraf naar de bundel Eiland in de stroom werd overgeheveld. Een beetje letterkundige geschiedvervalsing, en dat geldt ook voor het jaartal. ‘Het ene vers’ blijkt namelijk pas in 1944 te zijn ontstaan, het duikt op in het tweede cahier van het geheim dagboek. Het dagboek is in de oorspronkelijke versie – niet in de gedrukte versie – óók een gedichtenboek. Met deze praktijk om zijn poëzie op deze plek te verzamelen is Hans Warren op 27 april 1942 begonnen. Hij, dan een jongeman van 20 jaar en 6 maanden, schrijft op die dag een gedicht met regels als: ‘Hoeveel maanden, hoeveel jaren/ Heb ik al gewacht, op wat?’ Tegelijk zet hij zich aan het overschrijven van oudere ‘gedichten’ (de geringschattende aanhalingstekens zijn van hemzelf), door hem teruggevonden ‘in ’t kastje, verstopt in een briefomslag’. Uiteindelijk krijgen dus veel meer gedichten een plaats in het dagboek, maar nummer I is ‘Droom’, dat achteraf bezien eerder een Komrij-gedicht dan een Warren-gedicht lijkt. De oorspronkelijke versie, waarschijnlijk uit de briefomslag in het kastje, bestaat ook nog. We zien in de dagboekversie dat Hans Warren bij het overschrijven is gaan herschrijven en vooral gaan schrappen. Gedicht nummer I verdwijnt, maar het is alsof de dichter verschijnt.

MARIO MOLEGRAAF

DROOM

Wat was de helling glad en stijl
Hoe vreemd geelgroen ’t gebladert
En dan die takken, zo nat van
De opkruivende golf

Toch was de poel niet diep
Kroos en wier en zwarte modder
Maar de bladeren zo nat
En de takken zo ondoordringbaar.

Eindelijk zag ik de goede weg.
De vunze trap voerde omhoog
Schimmen van fietsers langs het raam.
Vol stof en grauwe spinnerag.
 
Dáár was de weg, de verlossing
Krraa riep het gekke mannetje
Ik tuimelde de trap weer af
Doodsbang, en ’t water spatte.

Uit de nalatenschap van Hans Warren 105 ~ Adrie van Griensven

De eerste keer dat Boudewijn Büch de naam Hans Warren liet vallen – een voorspel op jarenlange hartelijke betrekkingen – was op 4 december 1976 in het tijdschrift Hollands Diep. Op zijn bekende baldadige toon, nog steeds danig gemist, besprak hij elf dichtbundels. Hans Warrens Zeggen wat nooit iemand zei riep hij uit tot ‘een regelrecht meesterwerk’ en hij adviseerde de lezer ‘de boekhandel te bestormen’. In hetzelfde artikel berichtte hij vernietigend over de bundel Restauratie van Adrie van Griensven, hij verwees de dichter naar ‘de poëtische WW’. Een pijnlijk geval, want uitgerekend Adrie van Griensven speelt in Zeggen wat nooit iemand zei en in het Geheim dagboek uit deze periode een hoofdrol, zij het dat hij in het gedrukte dagboek de schuilnaam Theo Willemsen kreeg. Hij nam Büchs raad ter harte en koos inderdaad voor de poëtische WW, na een korte maar krachtige carrière. Voor een bundel als Restauratie zou ik, heel terughoudend geschat, 99% van de Nederlandse poëzie inruilen. Nog altijd voel ik de bedwelming van regels als: ‘Toen de sterren gunstig stonden volgde ik/ het ridderspoor en liet/ me insluiten in het paradijs; het sneeuwde licht.’ Adrie van Griensven (geboren in 1947) was in 1969 gedebuteerd met Niets te bewijzen, een jaar later verscheen Niets nieuws onder de zon, en tenslotte was er dus Restauratie, met op verzoek van de dichter veel weelderig goud op het omslag. Indertijd deelde niet iedereen Büchs mening over Van Griensven. Er had zelfs ‘Schitterende poëzie’ boven de bespreking van zijn bundel gestaan in Het Parool van 30 oktober 1976. Recensent Anton Korteweg sprak van ‘één van de grootste poëtische verrassingen van dit jaar’ en had het over ‘schitterende geraffineerd-erotische gedichten, ietwat morbide van karakter, waarvoor de meester in dat genre, Hans Warren, zich niet zou hoeven schamen’. De meester in dat genre zelf had, op 1 mei 1976, Restauratie ook besproken in zijn wekelijkse Letterkundige Kroniek. Hij prees de dichter ‘met een volkomen eigen wereld, een heel eigen stem’. Hans Warren dichtte in Zeggen wat nooit iemand zei: ‘In jouw kast, op de bovenste plank,/ tegen mijn eigen werk aan, staat Kavafis’. Adrie van Griensven schreef terug in de opdrachten van zíjn bundels, bundels die een ereplaats in de kast van Hans Warren kregen, niet ver van de boeken van Boudewijn Büch.

MARIO MOLEGRAAF