Categoriearchief: Uit de nalatenschap

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Uit de nalatenschap van Hans Warren 114 ~ Aspergetang

Wat is het wreedste aan de dood? Dat er geen respijt is. Dat elke mogelijkheid is afgesneden om te informeren: hoe zat het ook alweer? Alle dagen komt er wel een alledaagse vraag bij me op. Even, heel even, tot het besef daagt dat er nooit meer een antwoord van Hans komt. Hij kan in zekere zin verbazend veel terugzeggen, hij liet tenslotte duizenden bladzijden dagboek na. Maar daarin zit geen register voor laten we zeggen aspergetang, oliebollenschaal, zilveren messen. De aspergetang, Hans en ik hanteerden hem ieder jaar in het seizoen van de geliefde groente. Het apparaat is in mijn huidige huis nog altijd in functie. Maar is het al dan niet de tang waarvan sprake is in het dagboek van mei 1968, volop aspergetijd, het door A. Bonebakker in 1912 vervaardigde exemplaar? De oliebollenschaal, dat was de huiselijke naam voor de kristallen bokaal met zilveren handvat. Ook nog niet met pensioen, ik haal hem elk jaar na kerst uit de kast om het geliefde oudejaarsbanket in te leggen. Was de schaal al in gebruik aan de Zeedijk in Borssele? En wat is het verhaal van de messen, zwaar zilver. Zeggen de zilvermerken iets? Ze zijn vervaagd, de taal ervan versta ik slecht, maar is dat onder het vergrootglas een ‘k’, de jaarletter van 1920? Aan het Pijkeswegje gebruikten we de messen vaak, ze zijn nu opgeborgen in een la, vooral uit poetsvrees. Zo word ik omringd door talloze dingen die me nog met Hans Warren verbinden. Maar de dood heeft het laatste woord. Of eigenlijk, en dat is het gemeenste, geen enkel, echt geen enkel woord.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 113 ~ Jef Last

Bestaat er een raarder leven dan het mijne? heet de biografie die Rudi Wester aan Jef Last (1898-1972) wijdde. Al in 1986 had ze subsidie gekregen voor het in 2021 verschenen boek, toch kun je de indruk krijgen dat sprake is van haastwerk. Zo had de biografe geen gelegenheid naar de betrekkingen tussen Jef Last en Hans Warren te kijken. Zoals zo vaak begonnen die met een bespreking, de bespreking in de PZC van 10 augustus 1957 over Lasts Een lotje uit de loterij. Op 25 augustus dankte hij de ‘Hooggeachte Heer Warren’ hartelijk ‘voor Uw zo uitmuntende kritiek’. Nieuwe recensies lokten nieuwe brieven uit, heel interessante, die Lasts rare leven meer reliëf geven. In de krant van 10 september 1966 bespreekt Hans Warren zijn Mijn vriend André Gide. Een onderwerp dat de recensent raakt, vandaar dat hij hier en daar uithaalt naar Jef Last. Maar aan het slot zegt hij dat men ‘dit eigenaardige, nu eens grandioze, dan weer pijnlijke, ongelijke boek’ móet lezen, ‘men treft er twee mensen in: Gide en Last, en men ziet er een stuk Westeuropese geschiedenis, van binnenuit verlicht’. Jef Last reageert tevreden in een lange brief van 20 oktober 1960: ‘Ik kan natuurlijk nooit weten in hoeverre ik voor Gide een Last aan het been geweest ben’. De contacten bleven niet beperkt tot papier. ‘Vanmiddag was Jef Last hier,’ noteert Hans Warren op 25 januari 1959 in zijn dagboek. Al de dag erna stuurt Last een brief waarin hij ingaat op de poëzie van de ander, vooral op het gedicht ‘Saïd’. Daarin zit volgens hem weliswaar een ‘bijzonder mooie regel’, maar dit juweeltje is wat hem betreft ‘gevat in een ring van klatergoud’. Volgens hem ‘schaadt dit soort moderne rimram aan dat wat ik de grootste bekoring vind van uw werk, zijn eenvoud en de inderdaad vaak japanse eenvoud van scherp geziene, duidelijk met een enkele streek neergezette beelden’. Op 29 januari schrijft Hans Warren terug om zijn ‘Saïd’ te verdedigen. Hij stuurt de bundel Vijf in je oog mee. ‘En nu liggen daar naast elkaar je bundel en je brief, en helaas, de eerste overtuigt me, de tweede doet dat niet,’ reageert Last op 3 februari. Jef Last en Hans Warren hadden vrienden kunnen worden, maar hun levens, raar of niet, raakten net niet verstrengeld. Maar er was iets, in ieder geval het idee dat Jef Last in de brief van 25 augustus 1957 aan de orde stelde. Hij verwijst naar een al dan niet uit zijn duim gezogen Japans gezegde: ‘Wanneer er in iedere stad slechts éen mens U begrepen heeft, achten wij deze reis van grote waarde. Ik heb echt wel het gevoel dat U die ene mens geweest bent.’

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 112 ~ Jan Rot

Heel Nederland leefde mee met de dood van Jan Rot (Makassar 25 december 1957 – Rotterdam 22 april 2022). Jan Rot leefde mee met mij toen Hans Warren stierf. Het alleraardigste bericht in die dagen kwam van hem. Een briefje met de aanhef ‘Arme vent’, de afsluiting ‘Arm om je schouder’ en een CD erbij. Het was geen rotte dag toen hij in ons bestaan verscheen, 11 november 1994, bij een radioprogramma. Hij zong daar de liedjes die hij had gemaakt van Hans Warrens gedicht ‘Natuurlijk’ en het door ons vertaalde gedicht ‘De spiegel in het portaal’ van Kavafis. ‘Het is een geschikte vent,’ noteerde Hans in zijn dagboek. Bijna een jaar later stuurde Jan Rot een ironische brief: hij wilde met een televisieploeg naar Zeeland komen voor een programma ‘Lieve Jongens Allemaal’. Zo gebeurde het ook, en na het bekijken van de uitzending oordeelde de dagboekschrijver mild: ‘het bleek dat we in onze waarde waren gelaten’. Op 1 juni 1996 verscheen Jan Rot weer, deze keer in het dagboek aangemerkt als ‘een bijzonder geschikte kerel’. De reden voor zijn komst was een vraaggesprek over onze Plato-vertaling, pas begin 1998 stond het stuk in de Nieuwe Revu. Vanuit het Pijkeswegje kwam er iets terug, een bespreking van het boek Rot is liefde in de Provinciale Zeeuwse Courant. Waarop hij in een brief van 28 april 1998 reageerde. Het ‘liefdescadeau’ waarop hij in dat bericht hoopte, kwam alsnog, zij het in onvoorziene vorm. En ook het grote succes kwam alsnog voor hem, op al even onverwachte wijze. Rots arm om mijn schouder en heel de rest zal ik nooit vergeten.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 111 ~ Giovanni Nurchi (bibliofiele uitgave Avalon Pers)

Hij overleed op een vrijdag de dertiende, uiteraard op een vrijdag de dertiende. Het leven van de ongeluksvogel eindigde op 13 september 2013 te Nice. ‘Una mattina di maggio del 1946, venni al mondo. Io: Nurchi Giovanni,’ had hij over zijn geboorte op Sardinië geschreven in de autobiografie Sepolcri Imbiancati. Dat betekent ‘gewitte graven’, naar een woord van Jezus: ‘Wee jullie, huichelaars van schriftgeleerden en Farizeeën! Want jullie lijken op gewitte graven, die aan de buitenkant wel mooi overkomen, maar aan de binnenkant vol doodsbeenderen en allerlei viezigheid zijn.’ Het aangrijpende werk is nooit gepubliceerd, maar het typoscript bleef bewaard in het archief van Hans Warren. Van hun liefde was al snel niets meer over. In 1972, na de kennismaking, schreef Hans hartstochtelijke gedichten voor Gianni, misschien wel zijn beste gedichten. In 1992 zou hij, bekent hij op 10 maart in zijn dagboek, opgelucht zou zijn als Gianni dood was. Kort voordien was er post van hem gekomen, een op 17 januari 1992 te Braine-l’Alleud (Eigenbrakel, Waals-Brabant) geschreven brief vol beloften voor het geval ene Mario niet meer in Hans’ leven mocht zijn. Hans Warren stelde een door mij te versturen brief op die aan iedere toenadering een einde moest maken. Giovanni Nurchi, een bestaan waarin meer werd gebroken dan gebouwd. Maar Sepolcri Imbiancati en andere geschriften van hem zijn niet verloren gegaan. Wie weet meldt zich op een dag alsnog een uitgever. Hans Warren heeft twee keer vertalingen van Giovanni Nurchi in het literaire tijdschrift Maatstaf gepubliceerd. Het plan was geweest in de dichtbundel Herakles op de tweesprong een afdeling ‘Herkenningen’ op te nemen, met daarin vijf gedichten van Giovanni Nurchi. Dat is er niet van gekomen, en toen Hans Warren later zijn bundeltje met vertaalde gedichten Herkenningen uitbracht, ontbrak ieder spoor van zijn vroegere geliefde. Terwijl hij in diens bewogen gedichten wel degelijk veel heeft herkend, deze exotische poëzie heeft zelfs onmiskenbaar invloed gehad op zijn eigen werk. Daarom ben ik erg blij met Ik wacht je in mijn tombe, het prachtige bibliofiele boekje dat de Avalon Pers onlangs heeft uitgebracht, een klein eerbetoon aan Giovanni Nurchi.

MARIO MOLEGRAAF

Uit de nalatenschap van Hans Warren 110 ~ Pjotr Hendrix

Het boekje stond, een beetje verweesd, op Marktplaats. Een duidelijk gelezen exemplaar van Tussen hybris en vergaan. We weten precies wie de aandachtige lezer was. Hans Warren heeft zijn bundel namelijk in november 1969 van een opdracht voorzien aan Pjotr Hendrix en diens vrouw. Het geschenk viel in de smaak, er komt een lange brief uit Dordrecht. In 1973 geeft Hans Warren zijn bundel De Olympos aan Hendrix, de verblijfplaats van dit boekje is onbekend. Weer gaat er een enthousiaste brief naar ‘goede vriend Hans’. Die zou een ‘echte Griek’ zijn, ‘een klassieke Griek uit de gouden aera van het antieke Griekendom’. Op 28 april 1973 verwijst Hans Warren opgetogen naar de brief in Geheim dagboek. Waarin we Pjotr Hendrix een tijdlang regelmatig tegenkomen. Wat de man uit Dordrecht en de man uit Kloetinge vooral verbond, waren de ikonen. Hendrix was een russofiel, vandaar dat hij zijn voornaam veranderde en vandaar dat hij de brief over Tussen hybris en vergaan met een Nederlandse postzegel maar in een Russische envelop verstuurde. Pjotr Hendrix (1896-1979), een Brabander uit een eenvoudig katholiek gezin, studeerde klassieke talen en Nieuwgrieks. Beslissend in zijn bestaan was een verblijf in de monnikenrepubliek Athos. Later reisde hij vaak naar het communistische Rusland op zoek naar de ware orthodoxie. In 1957 werd hij benoemd tot hoogleraar Grieks in Leiden. Maar in zijn publicaties over het geloof bespeur je meer troebele mystiek dan heldere wetenschap. Bij de poëzie uit Tussen hybris en vergaan, zo zegt Hendrix in zijn brief, voelt hij hetzelfde als wanneer hij ronddoolt tussen de ikonen: ‘het laat zich niet zeggen, het laat zich alleen maar aanduiden’. Niet alleen door dit ene exemplaar van de dichtbundel waart de geest van de bevlogen Dordtenaar.

MARIO MOLEGRAAF