Categoriearchief: Nieuws

Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 25: Anthonie de Roo

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.



Een biografie gaat niet slechts over één mens, maar eveneens over een heleboel mensen uit diens omgeving. Ze kunnen zich niet verschuilen, de goeden en de slechten, de dapperen en de lafaards, en natuurlijk alle tinten persoon daar tussenin. Mijn held bij het schrijven van Hans Warrens biografie is Anthonie de Roo (Vrouwenpolder 1898 – Kampen 1990) geworden, de vader van Maria de Roo, in Geheim dagboek Sibylle geheten. Lees vooral de indringende reconstructie van haar leven in het blad De Parelduiker (2008/4, helaas uitverkocht) door Ronny Boogaart en Eric de Rooij. Maar nu gaat het dus over haar vader, de schoonvader van Jan Wolkers en de net-nietschoonvader van Hans Warren. De verleiding is groot om aan deze moedige man onevenredig veel aandacht te besteden. Hij, de zoon van een wagenmaker, was allerminst voor waaghals in de wieg gelegd. Toen hij in 1919 trouwde, was hij journalist. Maar het grootste deel van zijn leven werkte hij als accountant, in 1922 begon hij een kantoor in Goes. Verder was hij actief in de plaatselijke politiek, liberaal maar vooral conservatief. Een man die veel te verliezen had, zijn positie, zijn rijkdom, zijn gezin. In de zomer van 1941 worden op een nacht vernielingen gepleegd in de winkel in Goes van de Nederlandsche Unie. De plaatsvervangende burgemeester De Roo treedt hard op. In het Kringhuis van de NSB worden de gestolen spullen teruggevonden. Bij de NSB schakelen ze vlug hun Duitse vriendjes in, maar hij wijkt niet. Zelfs niet wanneer eind 1941 in Goes een NSB-burgemeester wordt geïnstalleerd. In een zaal vol NSB’ers en belangrijke vertegenwoordigers van de bezetters zegt hij wat hij meent te moeten zeggen. Het verhaal over zijn koelbloedige optreden in het woelige hol van de leeuw kwam gek genoeg gewoon in de krant. Inclusief zijn slotwoorden. Hij zegt tegen de ongewenste burgemeester dat ‘de Goesche gemeenschap in zijn geheel van U mag eischen, dat gij het als uw onverbrekelijke plicht zult beschouwen, die gemeenschap op de beste wijze, die mogelijk is, te dienen.’ De NSB’ers in de zaal onderbraken hem regelmatig met kreten als ‘Laten we zijn gezicht dichtslaan’, maar dat haalde de krant niet. Kort nadien moet hij letterlijk en figuurlijk ondergronds. Anthonie de Roo, de grote held van de kleine stad.

Mario Molegraaf

J.C. Bloem

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren.

Voor deze aflevering bezocht Martin van der Kamp het graf van de dichter J.C. Bloem (1887 – 1966) op het kleine kerkhof van Paasloo.

Geregeld schrijft Warren in zijn dagboek over Bloem. Hij heeft Bloem slechts één keer ontmoet, in 1947 in Den Haag bij een feest van uitgeverij Stols (‘lang met Jacques Bloem geboomd’). Enkele jaren later schrijft Warren, wanneer hij een pakket kleren cadeau doet aan Mohammed: “Het was geen offer, al was er een Zwitsers colbert bij met een literair souvenir: Bloem had, druk betogend over een patrijzenjacht ooit in de Van Citterspolder, met zijn sigaar een gat in de mouw gebrand.” (GD 1952 – 1953, p. 14 – 15)

Dat dit gebeurde tijdens het feestje bij Stols lezen we in 1977 als Warren naar aanleiding van de verschijning van Leven met J.C. Bloem van Clara Eggink herinneringen aan die gebeurtenis ophaalt: “Bloem was dronken en nam me terzijde uit het gedrang van een feestje, geanimeerd maar zacht sprekend. Hij hield me aldoor bij de arm en omdat ik nogal langer was dan hij, boog ik me naar hem over om hem beter te verstaan. Het viel me op wat een zachte, haast rimpelloze huid hij had, bleek en toch donker, mat. (…) Opeens een brandende pijn op mijn biceps. Bloems sigaar was door de mouw van mijn colbert heengeschroeid. Het drong niet tot hem door, zo dronken was hij, maar ik moest het wel even afkloppen. Ik vond hem beminnelijk en charmant.” (GD 1977 – 1978, p. 125 -126)

Over het werk van Bloem was Warren kritisch: “Het is mij onbegrijpelijk dat zovelen J.C. Bloem een groot dichter vinden.”

GD 1952 – 1954, p. 102)



Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 24: 1 februari 1953

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Ook in 2014 deelt hij op de eerste dag van elke maand zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Onderstaande bijdrage verscheen eerder, op zaterdag 25 januari jl., in de Provinciale Zeeuwse Courant, maar zonder deze afbeeldingen.

Hans Warren was erbij, min of meer toevallig misschien, maar hij heeft met eigen ogen het water gezien, met eigen handen in de klei gegraven, met eigen oren de storm gehoord die zaterdag 31 januari 1953 opstak. Onverwacht, de PZC van die dag waarin van zijn hand een letterkundige kroniek over vier verschillende dichtbundels stond, voorzag slechts ‘een tot krachtig of hard toenemende wind’. Omstreeks middernacht maakte hij een wandeling, bang ‘onder al die scheefhangende bomen’ en vanwege de ‘neerratelende dakpannen’, maar zonder enig idee over de gruwelijke gevolgen.

Na de dood van zijn moeder, juni 1951, was hij geleidelijk het ouderlijk huis in Borssele aan het verlaten. Dat huis was inmiddels een nieuwbouwwoning in het dorp, Zuidsingel 24, niet meer het beroemde huis op de Zeedijk. Zijn vader, Piet Warren, had zijn baan als waterbouwkundig ambtenaar verloren en daarmee de dienstwoning. Een gevolg van zijn houding in de oorlog. Hij was onder meer lid van het Technisch Gilde geweest, maar vooral had hij een conflict gehad met de dorpsveldwachter, ongelukkig genoeg meteen na de bevrijding tot wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee gepromoveerd. Deze positie benutte hij door wraak te nemen op zijn vijand Warren.

Hans Warren heeft het nooit goed met zijn vader kunnen vinden. Toch heeft diens lot hem altijd beziggehouden. Zijn leven lang worstelde hij met schaamte, zijn leven lang vocht hij voor eerherstel. Als Piet Warren in maart 1959, 68 jaar oud, overlijdt, zorgt zijn zoon voor een lovende necrologie in de PZC: ‘Tijdens en na de ramp heeft de heer Warren grote activiteiten ontplooid; hij had o.m. een groot aandeel in het herstel van de beschadigde zeewering. In 1937 werd de dijk bij Borssele op zijn advies zodanig verhoogd, dat het water tijdens de ramp in 1953 niet nóg meer schade kon aanrichten.’
Ook de aantekeningen uit februari 1953 zoals die in het in 1984 gepubliceerde Geheim dagboek terecht zijn gekomen, staan in het teken van zijn vader die na alle vernedering ineens weer nodig is, ineens weer aanzien geniet. Laat eerst gezegd zijn: het klopt allemaal. Piet Warren, een ongelooflijke vakman, had het gevaar voorzien. Indertijd werd druk over de enorme kosten van de werken gediscussieerd. De reservekas van het waterschap, in 1928 nog ongeveer vierhonderdduizend gulden, raakte in een paar jaar leeg. Maar als hij in de jaren dertig de zeewering bij Borssele, een zeer riskant punt, niet had versterkt, zou de ramp van 1953 nog veel rampzaliger gevolgen hebben gehad. Hij was er trots op, een album met ‘Photo’s vanaf 1931’ bevat familiekiekjes, maar begint met een indrukwekkende reportage van de dijkwerken.

Waar is ook dat men in 1953 Piet Warren te hulp riep. Zijn inzet leverde hem onmiddellijk nieuw werk op, hij werd waterbouwkundige in Ellewoutsdijk. Het eerste geld na jaren van armoede wordt goed besteed, vindt zijn zoon: ‘Hij heeft een Solex gekocht waarop ik, als hij thuis is, ook mag rijden.’ Voor de financiën van Hans Warren zelf is de ramp niet goed, de PZC verschijnt in een noodeditie en kan veel minder artikelen van hem plaatsen. Wel verdient hij wat bij als controleur-dijkwacht.

Later krijgt Piet Warren de technische leiding van grote werken bij Waarde. In 1956 schrijft hij aan zijn zoon: ‘Het kan toch gek gaan in de wereld hè Hans? Nu willen ze me overal hebben al heb ik pensioen’. Hij kan een Opel Rekord kopen: ‘Alleen de verkeerstekens moet ik nog eens leren’. Er komt een televisie, al kan hij ‘Holland’ nauwelijks ontvangen omdat de dichtstbijzijnde mast in Lopik staat.

Maar wat vertrouwde Hans Warren in februari 1953 toe aan zijn dagboek, cahier nummer negen, toen hij nog geen overzicht had? Hij wijdde vele bladzijden aan wat hij de ‘Nationale Ramp’ noemde. Literair gesproken is het prachtig: de verstoten vader die de held van het dorp wordt. Maar die visie is pas dertig jaar later op geraffineerde wijze op de oorspronkelijke tekst gelegd. ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms zelfs bijna onderdanig groetten, voelde ik me een nietsnutte fietser op die weg,’ schrijft hij in zijn cahier over een tochtje als ramptoerist. Daarvan maakte hij in de boekuitgave (heel slim is het stukje tussen haakjes): ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms bijna onderdanig groetten (de zoon van meneer Warren, het straalde een beetje op me af), voelde ik me onnut, onbehaaglijk op die weg.’

Hans Warren meldt over de toestand in Borssele: ‘Wel tweeduizend man waren aan de dijk, tienduizenden zandzakken waren al in de gaten opgestapeld’. Overbodige inspanningen naar zijn oordeel, ondanks de beschadigingen aan de dijk en de diepte van het water. ‘Ik wist van te voren dat als niemand een vinger uitgestoken had naar de Borsselse zeedijk, die dag, dat er dan toch geen overstroming plaatsgevonden zou hebben. Want ik ken de dijk en de Schelde, de wind en ’t water zo’n beetje,’ noteert hij in zijn cahier. In het boek uit 1984 voegde hij daaraan toe: ‘Ik wist dat mijn vader in de tijd van zijn beheer de dijk zeer verzwaard en versterkt had.’

Deze aanpassingen doen weinig af aan Hans Warrens unieke en fascinerende ooggetuigenverslag. Hij was niet alleen een ramptoerist, als een van de eersten meldde hij zich zondagochtend 1 februari 1953 op het plein: ‘met een spa, want ik wilde bij de werklui zijn en niet een administratief baantje opknappen.’ Er wordt gezwoegd: ‘We hebben de taaie klei en zoden gespit, zakken gevuld, de loodzware zakken getorst, in kettingen doorgegeven de dijk op, die hier en daar voor driekwart weggeslagen was aan de buitenkant. We zakten tot aan onze knieën in de modder, onze gezichten zaten vol moddervlekken, onze handen waren grijze kleiklompen. En wat deed m’n eczeemhuid pijn op m’n vingers, en in m’n palmen had ik blaren.’

De volgende dagen blijft hij thuis, vol wroeging. In plaats van heldhaftig te hulp te snellen bakt hij ‘boterkoeken met wat vanille’. Ondanks de verbodsborden gaat hij naar de Kaloot, zijn geliefde natuurgebied. Hij is gedesoriënteerd: ‘Het hele beeld is veranderd doordat de duintjes volkomen verdwenen, platgeslagen zijn. Ze zijn niet aangevallen of afgebrokkeld zoals vroeger. Nee, ze bestaan eenvoudig niet meer.’

Op 6 februari, hij schrapte het in de gedrukte versie van het dagboek, schrijft hij: ‘Opeens wist ik, hoe ik tòch wat zou kunnen doen, een bundel Zeeuwse gedichten samenstellen en m’n honorarium beschikbaar stellen voor het Rampenfonds. Gisteren heb ik heel de dag gewerkt als een bezetene. Ik was geïnspireerd en haalde de verzen (die in aanleg goed waren) aanmerkelijk op. Samen met de sonnetten voor moeder werd het een bundel van 25, die ik Haar kamer in het najaar noemde.’

Hij stuurt het geheel naar de Wereldbibliotheek en verheugt zich bij voorbaat op het gevoel dat hij ‘een grote bijdrage zal hebben geleverd voor het herstel van ons land’. Helaas zegt de uitgeverij nee, men wil ‘alle krachten’ inspannen, bericht men Hans Warren per brief, voor ‘de uitgave DE RAMP, het fotoboek waarvan U ongetwijfeld heeft gelezen’.

In de beoogde bundel verwijst Hans Warren niet naar de overstroming, maar opnieuw naar een persoonlijke catastrofe: de dood van zijn moeder. Het geheel is aan haar nagedachtenis opgedragen, en het voornaamste onderdeel is de navrante reeks ‘Grafkrans’. Hij staat in het sonnet ‘Zomerstorm’ aan haar graf in Borssele: ‘boomkruinen kraken, wilde golven draven/ als tomeloze paarden langs de kust/ (…)/ Machteloos sta ik naar de storm te horen/ voor mij is dit wat rest, de rest verloren,/ geen god, geen klacht, geen kus die je nog wekt.’

In het oorspronkelijke dagboek spreekt hij op 4 februari 1953 tegen haar portret op de piano: ‘Je zou trots zijn op Pa deze dagen, moeder, hij is veel beter dan ik – ik ben niets. Maar moeders gezicht keek niet kwaad of vals zelfs, het straalde van goedheid.’ Wie weet omdat ze ook trots zou zijn geweest op haar zoon, die op allerlei manieren streed om de nagedachtenis van zijn ouders te zuiveren. De storm van 1 februari 1953 mengt zich op een ongelooflijke wijze met de storm van Hans Warrens leven.

Mario Molegraaf

Paul Rodenko

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Voor deze aflevering bezocht Martin van der Kamp het graf van dichter en essayist Paul Rodenko op de Oosterbegraafplaats in Zutphen.

Op 10 juni 1976 schreef Warren:

De koffie, de krant, een schok: Paul Rodenko dood. Maagbloeding. Direct aan Bert Bakker geschreven om te vragen of Jettie hulp nodig heeft. Ook aan Jettie geschreven. Gelukkig heeft Paul het herverschijnen van zijn gedichten nog beleefd.

Ik was hem zeer genegen, maar wanneer we elkaar ontmoetten hadden weinig aan elkaar. Hij was een woordvoerder van de Vijftigers, maar ook een voorloper. Ik vind hem een bealngrijk dichter en hij zag al in 1944 iets in mijn werk. Dat heeft me gestimuleerd. (…)

Siciliaanse gedichten in Ballustrada

Eind 2013 publiceerde Eric vier ‘Siciliaanse gedichten’ in het literair tijdschrift Ballustrada. Eén daarvan, het gedicht ‘Oktobermannen’, is opgedragen aan August von Platen. Warren – ook zelf een Oktoberman – vertaalde gedichten van Von Platen in zijn bundel Herkenningen. Op de site van Eric ook bewegende beelden van onze zoektocht naar het graf van van Von Platen in Syracuse.

Ballustrada wordt uitgegeven door Uitgeverij Liverse.