Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: Jo Landheer.
Warren plaatste voor maandag 7 april 1986 voor het eerst (en voor het laatst) een gedicht van Jo Landheer in Meulenhoffs dagkalender Nederlandse poëzie. Ook is ze eenmaal vertegenwoordigd in de Spiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst (editie 2005). Johanna Petronella Landheer (Rotterdam, 16 oktober 1900 – Apeldoorn, 7 oktober 1986), leerlinge van Boutens en vriendin van Slauerhoff en Van Vriesland, leidde een teruggetrokken leven. Het graf, met op de steen het eerste couplet van het gedicht ‘Herinneringen’, bevindt zich in Loenen, Gld.
cf. Gert Selles (2005), Ik wilde alleen de stilte toebehooren. Leven en werken van Jo Landheer (1900 – 1986), Flanor, Nijmegen.
Augustusis een coming of age roman die zich afspeelt in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Student Erik Poelman en zijn flamboyante vriend Maurits storten zich in het Amsterdamse uitgaansleven van drank, lust en mannenzweet. De angst voor het dodelijke virus resoneert mee in de beat van synthesizerpop.
Een boek over eerste liefdes, de angst voor aids, geloven of niet geloven, een dodelijk delict en het Europees kampioenschap voetbal. Het is een levensecht portret van twintigers geconcentreerd in een enkele maand, in een enkel jaar: augustus 1988. Een autobiografische roman over vriendschap en over wat voorbij is.
Maar dat niet alleen. Bezoekers van deze website weten dat als er één Zeeuwse schrijver in die periode een bepalende invloed had op de Nederlandse literatuur dat het wel Hans Warren was. Hoofdpersoon Erik Poelman reist door Nederland en gaat ook naar Goes, natuurlijk met als enige doel: Hans Warren ontmoeten. Een bezoek voor de fijnproevers.
Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer Museum Betje Wolff.
27 mei [1992] – 16.15 – (…) In Middenbeemster bezochten we dan eindelijk het Museum Betje Wolff. Het was goed enige tijd te vertoeven in zolderkamer ‘Kipperust’ waar deze grote vrouw zo veel jaren heeft gewerkt. De woning is bescheiden voor een pastorie, niet meer dan een flink uitgevallen dorpshuisje. Van Betje zelf is er, meen ik, helemaal niets, wel heeft men er haar werken bijeengebracht en de boeken waarvan ze hield. We zaten een tijdje op de bank in de tuin, keken omhoog naar haar kamertje. Ik had graag iets ter ere van Betje Wolff, mijn streekgenoot, in het gastenboek geschreven. Maar het leek me te pretentieus, en daarom liet ik het bij een meditatie in het studeervertrekje. (…)
Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: Maren-Kessel (gem. Oss).
Uit Geheim Dagboek: 25 juli [1993] – zondagmiddag, 15 u. – (…) We konden gisteren (…) een uitstapje gaan maken. (…) We reden via Leersum en Amerongen, namen een paar ponten en een brug. Zo belanden we in (…) Maren-Kessel waar Tilly en haar man wonen. (…) Ze hebben een heerlijk huis, het voormalige gemeentehuis (…). Ze hebben een poes, kippen, een leuke tuin. Er is een vijver met tientallen kikkers tussen plompen en waterlelies. En dan het prachtige uitzicht over het rivierenland. (…) Het was een leuk bezoek, dat vond M. ook.(…)
Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer de Arembergergracht (thans met verharde weg) en Zwartsluis.
In het tijdschrift In weer en wind publiceerde de jonge Warren (die zich hier nog Joh. A.M. Warren noemde) een reiskroniek. Deze aantekeningen uit zijn natuurdagboek stammen uit 1942 en werden in 1946 gepubliceerd. In zijn Geheim Dagboek noteerde hij over dit uitstapje: “27 juli – 12 u – Zaterdagavond thuisgekomen van een elfdaagse zwerftocht naar de noordelijke provincies.” (1942 – 1944, p. 33).
18 juli. [1942, te Belt-Schutsloot] Gezellig klonk het geklots van langsvarende punters, toen ik ontwaakte, maar de vroege morgen was heel triest en dreigend, met strakke, grijze regenluchten. Wassen deed je aan het waterstoepje aan de sloot. En het vuile water keerde meteen tot zijn oorsprong terug, maar van wegstromen merkte je niet veel. De wielewalen miauwden in de wilgen, de koekoek riep nog gedurig, hoewel het al vrij laat in de tijd werd en de paapjes keken met nieuwsgierig opgetrokken witte wenkbrauw toe bij al wat je deed, vanaf hun post op de drogende mattebiezen. (…) Tegen vieren kwamen we bij Thijs’ huisje aan, waar we op hete geitenmelk werden getracteerd en na een stevige maaltijd reden we langs de Aremberger gracht naar Zwartsluis, om inkopen te doen en verlopende bonnen te ruilen. Over de gracht vloog laag een purperreiger en in een weiland onder Zwartsluis vertoefden meer dan honderd grutto’s. In de krabbescheervelden verzorgden zwarte sterns nog hun late jongen. Heftig bestookten ze de kiekendieven, die telkens langs schommelden, doch die zich van de woede der kleine sterns weinig aantrokken. Van Zwartsluis trokken we naar Giethoorn (…).
19 juli. [1942] Al vroeg waren we door de druilerige morgen aan het fietsen, we reden via Zwartsluis en Hasselt naar Zwolle (…).