Auteursarchief: Ronny en Eric

Paul Rodenko

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Voor deze aflevering bezocht Martin van der Kamp het graf van dichter en essayist Paul Rodenko op de Oosterbegraafplaats in Zutphen.

Op 10 juni 1976 schreef Warren:

De koffie, de krant, een schok: Paul Rodenko dood. Maagbloeding. Direct aan Bert Bakker geschreven om te vragen of Jettie hulp nodig heeft. Ook aan Jettie geschreven. Gelukkig heeft Paul het herverschijnen van zijn gedichten nog beleefd.

Ik was hem zeer genegen, maar wanneer we elkaar ontmoetten hadden weinig aan elkaar. Hij was een woordvoerder van de Vijftigers, maar ook een voorloper. Ik vind hem een bealngrijk dichter en hij zag al in 1944 iets in mijn werk. Dat heeft me gestimuleerd. (…)

Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 24: 1 februari 1953

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Ook in 2014 deelt hij op de eerste dag van elke maand zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Onderstaande bijdrage verscheen eerder, op zaterdag 25 januari jl., in de Provinciale Zeeuwse Courant, maar zonder deze afbeeldingen.

Hans Warren was erbij, min of meer toevallig misschien, maar hij heeft met eigen ogen het water gezien, met eigen handen in de klei gegraven, met eigen oren de storm gehoord die zaterdag 31 januari 1953 opstak. Onverwacht, de PZC van die dag waarin van zijn hand een letterkundige kroniek over vier verschillende dichtbundels stond, voorzag slechts ‘een tot krachtig of hard toenemende wind’. Omstreeks middernacht maakte hij een wandeling, bang ‘onder al die scheefhangende bomen’ en vanwege de ‘neerratelende dakpannen’, maar zonder enig idee over de gruwelijke gevolgen.

Na de dood van zijn moeder, juni 1951, was hij geleidelijk het ouderlijk huis in Borssele aan het verlaten. Dat huis was inmiddels een nieuwbouwwoning in het dorp, Zuidsingel 24, niet meer het beroemde huis op de Zeedijk. Zijn vader, Piet Warren, had zijn baan als waterbouwkundig ambtenaar verloren en daarmee de dienstwoning. Een gevolg van zijn houding in de oorlog. Hij was onder meer lid van het Technisch Gilde geweest, maar vooral had hij een conflict gehad met de dorpsveldwachter, ongelukkig genoeg meteen na de bevrijding tot wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee gepromoveerd. Deze positie benutte hij door wraak te nemen op zijn vijand Warren.

Hans Warren heeft het nooit goed met zijn vader kunnen vinden. Toch heeft diens lot hem altijd beziggehouden. Zijn leven lang worstelde hij met schaamte, zijn leven lang vocht hij voor eerherstel. Als Piet Warren in maart 1959, 68 jaar oud, overlijdt, zorgt zijn zoon voor een lovende necrologie in de PZC: ‘Tijdens en na de ramp heeft de heer Warren grote activiteiten ontplooid; hij had o.m. een groot aandeel in het herstel van de beschadigde zeewering. In 1937 werd de dijk bij Borssele op zijn advies zodanig verhoogd, dat het water tijdens de ramp in 1953 niet nóg meer schade kon aanrichten.’
Ook de aantekeningen uit februari 1953 zoals die in het in 1984 gepubliceerde Geheim dagboek terecht zijn gekomen, staan in het teken van zijn vader die na alle vernedering ineens weer nodig is, ineens weer aanzien geniet. Laat eerst gezegd zijn: het klopt allemaal. Piet Warren, een ongelooflijke vakman, had het gevaar voorzien. Indertijd werd druk over de enorme kosten van de werken gediscussieerd. De reservekas van het waterschap, in 1928 nog ongeveer vierhonderdduizend gulden, raakte in een paar jaar leeg. Maar als hij in de jaren dertig de zeewering bij Borssele, een zeer riskant punt, niet had versterkt, zou de ramp van 1953 nog veel rampzaliger gevolgen hebben gehad. Hij was er trots op, een album met ‘Photo’s vanaf 1931’ bevat familiekiekjes, maar begint met een indrukwekkende reportage van de dijkwerken.

Waar is ook dat men in 1953 Piet Warren te hulp riep. Zijn inzet leverde hem onmiddellijk nieuw werk op, hij werd waterbouwkundige in Ellewoutsdijk. Het eerste geld na jaren van armoede wordt goed besteed, vindt zijn zoon: ‘Hij heeft een Solex gekocht waarop ik, als hij thuis is, ook mag rijden.’ Voor de financiën van Hans Warren zelf is de ramp niet goed, de PZC verschijnt in een noodeditie en kan veel minder artikelen van hem plaatsen. Wel verdient hij wat bij als controleur-dijkwacht.

Later krijgt Piet Warren de technische leiding van grote werken bij Waarde. In 1956 schrijft hij aan zijn zoon: ‘Het kan toch gek gaan in de wereld hè Hans? Nu willen ze me overal hebben al heb ik pensioen’. Hij kan een Opel Rekord kopen: ‘Alleen de verkeerstekens moet ik nog eens leren’. Er komt een televisie, al kan hij ‘Holland’ nauwelijks ontvangen omdat de dichtstbijzijnde mast in Lopik staat.

Maar wat vertrouwde Hans Warren in februari 1953 toe aan zijn dagboek, cahier nummer negen, toen hij nog geen overzicht had? Hij wijdde vele bladzijden aan wat hij de ‘Nationale Ramp’ noemde. Literair gesproken is het prachtig: de verstoten vader die de held van het dorp wordt. Maar die visie is pas dertig jaar later op geraffineerde wijze op de oorspronkelijke tekst gelegd. ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms zelfs bijna onderdanig groetten, voelde ik me een nietsnutte fietser op die weg,’ schrijft hij in zijn cahier over een tochtje als ramptoerist. Daarvan maakte hij in de boekuitgave (heel slim is het stukje tussen haakjes): ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms bijna onderdanig groetten (de zoon van meneer Warren, het straalde een beetje op me af), voelde ik me onnut, onbehaaglijk op die weg.’

Hans Warren meldt over de toestand in Borssele: ‘Wel tweeduizend man waren aan de dijk, tienduizenden zandzakken waren al in de gaten opgestapeld’. Overbodige inspanningen naar zijn oordeel, ondanks de beschadigingen aan de dijk en de diepte van het water. ‘Ik wist van te voren dat als niemand een vinger uitgestoken had naar de Borsselse zeedijk, die dag, dat er dan toch geen overstroming plaatsgevonden zou hebben. Want ik ken de dijk en de Schelde, de wind en ’t water zo’n beetje,’ noteert hij in zijn cahier. In het boek uit 1984 voegde hij daaraan toe: ‘Ik wist dat mijn vader in de tijd van zijn beheer de dijk zeer verzwaard en versterkt had.’

Deze aanpassingen doen weinig af aan Hans Warrens unieke en fascinerende ooggetuigenverslag. Hij was niet alleen een ramptoerist, als een van de eersten meldde hij zich zondagochtend 1 februari 1953 op het plein: ‘met een spa, want ik wilde bij de werklui zijn en niet een administratief baantje opknappen.’ Er wordt gezwoegd: ‘We hebben de taaie klei en zoden gespit, zakken gevuld, de loodzware zakken getorst, in kettingen doorgegeven de dijk op, die hier en daar voor driekwart weggeslagen was aan de buitenkant. We zakten tot aan onze knieën in de modder, onze gezichten zaten vol moddervlekken, onze handen waren grijze kleiklompen. En wat deed m’n eczeemhuid pijn op m’n vingers, en in m’n palmen had ik blaren.’

De volgende dagen blijft hij thuis, vol wroeging. In plaats van heldhaftig te hulp te snellen bakt hij ‘boterkoeken met wat vanille’. Ondanks de verbodsborden gaat hij naar de Kaloot, zijn geliefde natuurgebied. Hij is gedesoriënteerd: ‘Het hele beeld is veranderd doordat de duintjes volkomen verdwenen, platgeslagen zijn. Ze zijn niet aangevallen of afgebrokkeld zoals vroeger. Nee, ze bestaan eenvoudig niet meer.’

Op 6 februari, hij schrapte het in de gedrukte versie van het dagboek, schrijft hij: ‘Opeens wist ik, hoe ik tòch wat zou kunnen doen, een bundel Zeeuwse gedichten samenstellen en m’n honorarium beschikbaar stellen voor het Rampenfonds. Gisteren heb ik heel de dag gewerkt als een bezetene. Ik was geïnspireerd en haalde de verzen (die in aanleg goed waren) aanmerkelijk op. Samen met de sonnetten voor moeder werd het een bundel van 25, die ik Haar kamer in het najaar noemde.’

Hij stuurt het geheel naar de Wereldbibliotheek en verheugt zich bij voorbaat op het gevoel dat hij ‘een grote bijdrage zal hebben geleverd voor het herstel van ons land’. Helaas zegt de uitgeverij nee, men wil ‘alle krachten’ inspannen, bericht men Hans Warren per brief, voor ‘de uitgave DE RAMP, het fotoboek waarvan U ongetwijfeld heeft gelezen’.

In de beoogde bundel verwijst Hans Warren niet naar de overstroming, maar opnieuw naar een persoonlijke catastrofe: de dood van zijn moeder. Het geheel is aan haar nagedachtenis opgedragen, en het voornaamste onderdeel is de navrante reeks ‘Grafkrans’. Hij staat in het sonnet ‘Zomerstorm’ aan haar graf in Borssele: ‘boomkruinen kraken, wilde golven draven/ als tomeloze paarden langs de kust/ (…)/ Machteloos sta ik naar de storm te horen/ voor mij is dit wat rest, de rest verloren,/ geen god, geen klacht, geen kus die je nog wekt.’

In het oorspronkelijke dagboek spreekt hij op 4 februari 1953 tegen haar portret op de piano: ‘Je zou trots zijn op Pa deze dagen, moeder, hij is veel beter dan ik – ik ben niets. Maar moeders gezicht keek niet kwaad of vals zelfs, het straalde van goedheid.’ Wie weet omdat ze ook trots zou zijn geweest op haar zoon, die op allerlei manieren streed om de nagedachtenis van zijn ouders te zuiveren. De storm van 1 februari 1953 mengt zich op een ongelooflijke wijze met de storm van Hans Warrens leven.

Mario Molegraaf

Museum voor Midden-Afrika, Tervuren

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Voor deze aflevering stak Martin van der Kamp de grens over en bezocht het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Het museum is in 1898 door Koning Leopold II opgericht als Kongo-Museum. Tijdens zijn leven bezocht Warren dit museum geregeld. De foto met Leopold is van de binnenplaats. De 3 meter hoge olifant werd in 1958 voor de wereldtentoonstelling geschoten.

Uit Geheim dagboek:

17 mei 1995 – 21 u. – Gistermiddag eerst naar Tervuren voor de tentoonstelling Verborgen schatten uit het Afrika-Museum (…). Het Koninklijk museum voor Midden-Afrika is een museum in het kwadraat, omdat hier veel van een ouderwets soort museum bewaard bleef. Midden tussen de verzamelingen staat er een opgezette olifant waarop het stof van tientallen jaren ligt, z’n flaporen zijn al aardig verteerd.


Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 23: Andreas Burnier

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Ook in 2014 deelt hij op de eerste dag van elke maand zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

‘Uit Zeeland komt het Zeeuwse zwijn/ met vieze kale varkenskop,’ dichtte Andreas Burnier (pseudoniem van Catharina Irma Dessaur, 1931-2002) ooit. Hans Warren voelde zich door deze regels aangesproken, hij meende dat Zeeuwse zwijn te zijn. Ik betwijfel of hij het bij het rechte eind had, maar mogelijk zal de biografie van Andreas Burnier die Elisabeth Lockhorn aan het schrijven is uitsluitsel geven. Een reden om naar het boek uit te zien, en lang niet de enige reden, want Andreas Burnier is een fascinerende figuur, juist omdat zij de controverse zocht. Hans Warren heeft in zijn letterkundige kronieken haar werk altijd gevolgd, en bewoog daarbij tussen bewondering en wrevel. Geleidelijk steeds meer wrevel, vandaar dat hij in de dichtregels een niet minder wrevelige wraakactie vermoedde. In 1965 debuteerde Andreas Burnier, en Hans Warren kwam onmiddellijk met een bespreking in de Provinciale Zeeuwse Courant. Hij betoonde zich meer dan tevreden over Een tevreden lach. Achteraf was hij minder tevreden, hij voelde zich gefopt. ‘Andreas Burnier – mogelijk weer al een nieuwe komeet die langs het firmament der Nederlandse letteren schiet,’ begon hij indertijd zijn artikel. Let op het ‘weer al’, een vaak bij hem voorkomende wending uit het Zeeuwse dialect. En let op het ‘mogelijk’, want in de tweede zin zien we wel degelijk twijfel over de identiteit van de auteur. Hij schoof die twijfel opzij en geloofde wat het omslag beloofde. Dat omslag toonde een persoon met baard en snor, Burnier werd voorgesteld als een archeoloog en van de mannelijkste aller voornamen voorzien (‘Andreas’ is Grieks voor ‘wat bij een man past’). In volgende recensies komt Hans Warren dikwijls op het bedrog dan wel zijn fout terug. In 1971 promoveert Andreas Burnier cum laude in de sociale criminologie bij prof. dr. W.H. Nagel (die zich als dichter J.B. Charles noemde). Hans Warren is bij de plechtigheid in Leiden aanwezig, lezen we in zijn dagboek. Het jaar daarvoor heeft hij haar in Goes leren kennen: ‘een aardige vrouw waar je gewoon koffie mee kon drinken’. Hij schreef een niet erg bekend, maar mooi gedicht over de promotie, ‘Een vreemde dag’. Dat gedicht is Andreas Burnier niet ontgaan. Op een adreswijziging van begin 1972 vult zij bij beroep in: ‘sometime Muze’. Nu is het afwachten of andersom, voor die ziedende Zeeuwse regels, Hans Warren ook een muze voor haar is geweest.

Mario Molegraaf


Siciliaanse gedichten in Ballustrada

Eind 2013 publiceerde Eric vier ‘Siciliaanse gedichten’ in het literair tijdschrift Ballustrada. Eén daarvan, het gedicht ‘Oktobermannen’, is opgedragen aan August von Platen. Warren – ook zelf een Oktoberman – vertaalde gedichten van Von Platen in zijn bundel Herkenningen. Op de site van Eric ook bewegende beelden van onze zoektocht naar het graf van van Von Platen in Syracuse.

Ballustrada wordt uitgegeven door Uitgeverij Liverse.