Auteursarchief: Ronny en Eric

Muiden

Martin van der Kamp zwerft langs plekken die in het leven en werk van Warren van belang zijn. In deze aflevering bezocht hij Muiden en het Muiderslot.

31 mei 1954 9.30
Voor er evenwel van enig evenwicht sprake kon zijn, ontvingen we donderdag 20 mei een telegram van vader waarin stond dat ik op het Muiderslot verwacht werd. Het was negen uur in de morgen. Een reisbeurs? Een reistoelage? (…) Om half elf ’s avonds arriveerden we in Borssele. Het bleek dat ik een reisbeurs van f 2000,– zou krijgen voor de ingezonden fragmenten van het Lente- en Zomergedicht.

De volgende dag gingen we naar Amsterdam, ’s middags naar Muiden. We dronken daar ergens een kop koffie en toen we verder liepen in de richting van het slot zag ik in een ander café Paul Rodenko zitten met Jettie en Bert Bakker met zijn vrouw Victorine. Van dat ogenblik af ben ik in een soort roes geraakt. We dronken wat met hen en reden daarna in Bakkers auto naar het Muiderslot dat vrolijk met vlaggen en wimpels versierd was wegens het 675-jarig bestaan. In de kelder daar drukten we de hand van onder anderen Garmt Stuiveling, Clara Eggink. Later in de zaal ontmoetten we Bordewijk en zijn charmante vrouw (hij was het centrum van de feestelijkheden, het betrof het uitreiken van de P.C. Hooftprijs aan hem) (…). In de pauze dronken we wat met Jan Wit die ook een reisbeurs gewonnen had en zijn vrouw Jo wijn in de kelder. (…) Nadat ook wij gelukwensen in ontvangst genomen hadden borrelden we met de Wits na in een Muider café tot we flink aangeschoten raakten. Hoe het kwam dat we later stonden te liften weet ik dan ook niet meer, maar we werden opgepikt door een Amerikaanse slee die ons meenam naar Amsterdam.(…)

Geheim dagboek 1954 – 55 (de enige Nederlandse locatie in dit dagboekdeel)

Dit café naast het Muiderslot bestaat al 200 jaar. Misschien de plek waar Warren en de anderen aangeschoten raakten.

En 38 jaar later
15 juni 1992

We reden naar Naarden en daarna naar het Muiderslot. Eerst moet je een enge steile en donkere wenteltrap op in de oudste toren, dan begint de rondleiding. Hinderlijk veel slecht onder de duim gehouden kinderen en bloot mensenvlees. Nog even door de zonnige kruidentuin gelopen, en vervolgens gingen we naar Blaricum. (…)

Geheim dagboek 1990-1992


Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 44: het dagboek voor de biograaf (2)

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.


In het Tijdschrift voor Biografie(zomer 2015) schreef ik over het dagboek van Hans Warren: wat betekent zo veel autobiografie voor een biografie in wording? Nu het slot van dit artikel. (Het eerste deel verscheen op 1 september op deze website, zie beneden.

Bij het publiceren van zijn dagboeken gedroeg Hans Warren zich als een schrijver, niet als een overschrijver. Wat onder meer inhoudt dat hij niet braaf de scheiding tussen de twee verschillende dagboeken respecteerde. Notities uit het natuurdagboek werden zonder enige verklaring onder de noemer Geheim dagboek gepubliceerd. Helemaal niet erg, wat mij betreft had hij dit vaker mogen doen, dan hadden we een aantekening als die van 19 augustus 1942, waarin we de dagboekschrijver op zijn best zien, niet hoeven te missen: ‘Heerlijk gezwommen bij de peilschaal. Wat staat daar toch een stroom, als ’t water al een paar uur aan ’t afgaan is. Hangend aan een dwarsijzer word je helemaal horizontaal bewogen. Ha, dat is pas leven, in ’t stromende, heerlijk koele water met duizenden felle lichtvlekjes sproeiend voor je ogen, en verder de morgenzon, de groene grote golven, de blauwige verten! Zomaar te hangen, willoos op de stroom, wiegend op zijn deining (…) Dan zijn alle zorgen en onaangenaamheden ver, en geniet je slechts het ogenblik.’

Zelfs de vluchtigste vergelijking van het eerste cahier van het ‘Geheim dagboek’ met het eerste deel van de gedrukte versie maakt duidelijk dat de auteur vooral aan het schrappen is geweest. Het cahier diende óók als werkboek waarin allerlei gedichten een plaats kregen. In het gedrukte dagboek is daarvan niets terug te vinden. Tot genoegen van de lezer waarschijnlijk: die zou niet blij zijn geweest met deze toverbal van genres. Maar deze gedichten, voor het grootste deel ongepubliceerd gebleven, zijn voor de biograaf belangrijk, omdat ze veel zeggen over het begin van Hans Warrens dichterschap en omdat ze, op een andere manier dan een dagboekaantekening, een kijkje in zijn ziel bieden.

Zo is daar de omgang met ‘Hein Kaasjager’, zoals de auteur hem in het gepubliceerde dagboek noemde, in werkelijkheid Herman Klomp geheten. Wat voelt Hans Warren voor hem? De biograaf heeft in dit geval meer aan het oorspronkelijke dagboek dan aan de gedrukte versie, vooral omdat daarin de bijbehorende gedichten ontbreken. Vriendschap of liefde? In de poëzie is hij duidelijk over deze onduidelijkheid: ‘O, als een ontluikende liefde/ Is die jonge vriendschap tussen ons’. Hij vreest in de gedichten trouwens dadelijk ‘dat deze blijde dageraad/ Uitdoven zal in ’s levens regen’, of met een nog fraaiere vergelijking dat de vriendschap zal sterven ‘als lenteloof onder de zoute zeestorm’.

Een schrijver die zijn eigen dagboek publiceert, heeft niets met wetenschappelijke regels voor edities te maken. Toch voelde Hans Warren een zekere verantwoordelijkheid. Hij zag het dagboek niet alleen als literatuur, maar tevens als document, een bron voor persoonlijke en meer algemene historie. In Het dagboek als kunstvorm, oorspronkelijk een lezing voor een symposium over autobiografische literatuur dat de vakgroep Algemene Literatuurwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen in 1986 organiseerde, liet hij zich uit over het redigeren van zijn journaal. Hij beweert veel zorg aan de stijl te besteden: ‘De auteur die zelf tot publicatie van zijn journaal overgaat moet de lezer deze handreiking doen.’ Maar ‘bij dat tot kunst bewerken’ mag, volgens hem, ‘het documentaire karakter geen geweld (…) worden aangedaan’ en mag ‘de strekking niet (…) worden aangepast.’

Inderdaad zie je dat hij het nodige heeft gedaan om gebreken van zijn schrijfstijl te verbeteren, maar soms werkte hij ook gebreken van zijn persoonlijkheid bij. In zijn Geheim dagboek handhaaft hij de bekentenis van 27 april 1942 dat hij als kind wreed tegen dieren is geweest. Maar uit Ik ging naar de Noordnol weert hij aantekeningen die onthulden dat zijn omgang met dieren nog altijd aanvechtbaar was. De notitie van 8 februari 1942 bijvoorbeeld, over een rat die voor de mussen bedoelde kruimeltjes opeet: ‘Vanmorgen nu heb ik die rat doodgeschoten, en in de tuin neergelegd voor de buizerd. Die komt nl. de stijfbevroren en ingesneeuwde smienten en de koet bij ’t kasje oppeuzelen. Ook een spitsmuisje leeft van dat aas, hij knabbelt de huid van de poten af, zodat die er alleronaangenaamst uit gaan zien.’ De volgende zondag, en dat staat evenmin in het boek, moordt hij opnieuw. Dit keer is een verwilderde tamme eend het slachtoffer. Het beest wordt grondig geïnspecteerd: ‘Daarbij viel ’t me op dat het hart zo groot, de lever zo klein en ook de darmen niet veel volume hebben. In ’t maagje zaten veel steentjes, wat groen, en kleine bruine 3-kantige zaadjes (…) Kop en darmen heb ik in de tuin gelegd voor de steenuil. Die heeft tijdens de vorst zeer veel van aas geleefd.’

Het is niet al te verbazend dat hij, nota bene in een natuurdagboek, zijn reputatie van dierenvriend wilde beschermen door dergelijke verhalen te schrappen. Zo zijn er diverse min of meer verklaarbare retouches van het zelfportret. Vervalsingen misschien, maar anders dan een kwaadwillende vervalser wiste Hans Warren geen sporen uit: hij heeft het oorspronkelijke dagboek niet vernietigd of verdonkeremaand. Je kunt de manuscripten vergelijken met de uitgaven, en juist de verschillen zeggen veel. Neem de aantekeningen over de bezettingsjaren. Het ‘documentaire karakter’ telt dan misschien extra zwaar, bijvoorbeeld in verband met kwesties als: wat wisten mensen over de Jodenvervolging, wat konden zij weten?

Op 10 augustus 1943 staat er in het gedrukte dagboek: ‘Tienduizenden landgenoten werden al weggevoerd, werken in Duitse wapenfabrieken. Joden worden gecastreerd en op andere afschuwelijke manieren mishandeld en dan bij honderdduizenden de gaskamers ingedreven, kinderen worden vergiftigd.’ Dat komt authentiek over. Anne Frank zei in de 9 oktober 1942 gedateerde aantekening uit haar dagboek in de vorm zoals die de hele wereld is overgegaan over de Jodenvervolging: ‘We nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing. Misschien is dat wel de vlugste sterfmethode.’ Maar in haar oorspronkelijke dagboek ontbreekt deze opmerking. Anne Frank heeft die ingelast in de voor publicatie bedoelde versie waaraan ze voorjaar 1944 begon te werken.
Zij liet zich kennelijk leiden door wijsheid achteraf en toen Hans Warren zijn dagboek ging publiceren was er overweldigend veel meer wijsheid dan op 10 augustus 1943. Wat schreef hij die dag werkelijk in zijn cahier? ‘Tienduizenden landgenoten zijn al weggesleept, werken in Duitse wapenfabrieken, joden worden gecastreerd en vergast, kinderen vergiftigd. Het nationaal-socialisme is van een afschuwelijke beestachtigheid onder een lieve schijn’. Zijn dilemma begrijp ik: de ‘gaskamers’ zijn een onontkoombaar symbool en de ‘honderdduizenden’ waren nodig om de massaliteit te benadrukken. Maar de toevoegingen vertroebelen het zicht op wat hij werkelijk wist en wat destijds dus iedereen had kunnen weten.

Voor Hans Warren zelf waren de bezettingsjaren niet zeer zwaar. Ondanks zijn betrekkelijke isolement kon hij de wereld en zijn plaats daarin ontdekken. Een groot deel van de tijd deed hij wat hij wilde, de natuur verkennen, de kunst bestuderen, zich inspannen en zich vervelen, van de liefde dromen en genieten, en vooral schrijven. Zijn ouders maakten dat mogelijk, tegelijk maakten ze hem het bestaan bijna onmogelijk. Hun houding in de oorlogsjaren was voor hem een levenslange frustratie. Om Geheim dagboek 1942-1944 te kunnen publiceren, moest hij het trauma overwinnen, het grootste geheim van zijn bestaan blootleggen.

Wat heeft Hans Warrens vader nu precies misdaan? De biograaf moet het antwoord in andere bronnen zoeken, want in het journaal, het gedrukte én het oorspronkelijke, wordt er het zwijgen toe gedaan, zelfs het ‘Geheim dagboek’ was niet geheim genoeg voor de schaamte. Vader Warren blijkt een half jaar buurtschapshoofd te zijn geweest van de Nederlandsche Volksdienst, een door de Duitsers opgerichte instelling voor sociaal werk. Hij was aangesloten bij het Technisch Gilde, net als bijvoorbeeld het Studentenfront, het Front van Nering en Ambachten en het Medisch Front, een dubieuze organisatie, onder auspiciën van de N.S.B. Verder bracht hij door een brief de Borsselse dorpsveldwachter, met wie hij een conflict had, in problemen. Niet onlogisch dat de man terugsloeg toen hij later als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee onderzoek deed ‘contra P. Warren (…) terzake van zijn onvaderlandslievende houding gedurende de Duitsche Bezetting’.

Op 5 februari 1948 boog het Tribunaal te Goes zich over de zaak. Maar de straf, veel te zwaar in verhouding tot de feiten, was al jaren voordien opgelegd, een langdurige internering, het verlies van zijn betrekking als waterbouwkundig ambtenaar. Vader Warren hoefde van het Tribunaal niet terug naar de cel. Wel ontzegde men hem het kiesrecht en het recht om ambten te bekleden, rechten die hij trouwens twee jaar later terugkreeg. De provinciale pers berichtte uitvoerig over de zitting. Hans Warren doet die in zijn dagboek in een paar zinnen af, terwijl hij nota bene als getuige ten gunste van zijn vader optrad.

Hij, de zoon die in de oorlog ‘goed’ was, heeft veel meer voor zijn ‘foute’ vader gedaan. Misschien nog het meest in zijn dagboekaantekeningen over de stormvloed van 1 februari 1953, die ook zijn dorp bedreigde. In het oorspronkelijke journaal bericht hij wat er in Borssele gebeurde, liever gezegd níet gebeurde. Toen hij Geheim dagboek 1952-1953 (verschenen in 1984) ging publiceren, besefte hij blijkbaar dit relaas te kunnen benutten om zijn vader te rehabiliteren. Wáár is dat men, in deze noodsituatie, een beroep deed op vader Warren, de vertrouwde vakman. En wáár is dat deze vervolgens onmiddellijk weer als waterbouwkundige aan de slag kon. Maar Hans Warren zag het verband tussen oorlog en overstroming pas goed toen hij het dagboek uitgaf, niet toen hij het schreef. Hij greep de kans om de eer van zijn vernederde vader te redden: ‘Hij was opeens de leider, de held, men vloog om zijn aanwijzingen op te volgen’.

De auteur heeft niet eens grote aanpassingen hoeven te doen, het volstond om de beschikbare elementen net iets anders te belichten. ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms zelfs bijna onderdanig groetten, voelde ik me een nietsnutte fietser op die weg,’ schrijft hij in zijn cahier over een tochtje als ramptoerist. Daarvan maakte hij in de boekuitgave (heel geraffineerd is het stukje tussen haakjes): ‘Hoewel de chauffeurs me vriendelijk en soms bijna onderdanig groetten (de zoon van meneer Warren, het straalde een beetje op me af), voelde ik me onnut, onbehaaglijk op die weg.’

De zoon van meneer Warren inderdaad. Achter de cijfers en nummers vermoed je een egodocument met een onaantastbare status. Maar hoe beter je kijkt, hoe onoverzichtelijker het wordt.

Mario Molegraaf

Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 43: het dagboek voor de biograaf (1)

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.


In het Tijdschrift voor Biografie (zomer 2015) schreef ik over het dagboek van Hans Warren: wat betekent zo veel autobiografie voor een biografie in wording? In twee afleveringen volgt dit artikel. Dit is deel één.

Het klinkt overzichtelijk: honderdvijftien centimeter geheim dagboek en nog eens drieëndertig centimeter natuurdagboek. De cahiers staan keurig genummerd op de planken 1297 en 1298 in de kluis van de Zeeuwse Bibliotheek. Dan is er de gedrukte versie: tussen 1981 en 2009 verscheen Geheim dagboek in tweeëntwintig afleveringen. Een selectie uit het natuurdagboek kwam in 1996 uit onder de titel Ik ging naar de Noordnol. De boekhouding van een bestaan, van het bestaan van de boekhouder zelf, Hans Warren, tachtig jaar, één maand, achtentwintig dagen, acht uur en een kwartier oud geworden.

De duizenden die de dagboeken lazen, kregen veel meer warm, wild, ongericht leven te zien dan bij een afstandelijke, bedaarde, ordelijke boekhouding past. Ook het dagboek zelf, zowel de manier waarop Hans Warren het bijhield als de manier waarop hij het uitgaf, is grilliger dan je zou verwachten. Voor een biograaf lijkt zo’n omvangrijk en alomvattend dagboek als het zijne een zegen of een vloek, het is maar hoe je het bekijkt. Alles is gelukkig dan wel helaas al gezegd. Vergeet het maar, voor je het weet, dool je als biograaf die meende over een duidelijke kaart te beschikken door een donker bos. Sterker nog, toen de auteur zijn dagboeken ging publiceren, had hij zelf niet altijd greep op zijn notities van jaren her.

Vanaf de tijd dat de bevrijding van Zuid-Beveland op handen was, najaar 1944, tot en met eind 1946 is het dagboek soms op losse vellen bijgehouden, vaker in verschillende cahiers, ook voor andere doeleinden gebruikt. De status van de tekst (verhaal, klad voor een brief, of toch een dagboekaantekening) en al helemaal de chronologie vallen moeilijk te bepalen. Het verbrokkelde slot van het gedrukte Geheim dagboek 1942-1944, deel één van de serie, geeft enige afspiegeling van de chaotische overlevering. Op 1 januari 1947 begint Hans Warren een nieuw cahier, nummer 4 van de rij geheime dagboeken. Pas dan komt er weer systeem in, conform een van zijn voornemens voor 1947: ‘Systematischer worden in allerlei opzichten.’

Ook deel twee van de reeks, over de jaren 1945-1948, verraadt de verwarring, vooral door een opmerkelijke reparatie. Vijf jaar na verschijnen, nota bene in de achtste druk, kreeg het boek een andere opening. Het gaat niet om een paar regels, maar om vier bladzijden. Geen detail, doch een essentieel onderdeel. In de aantekening die veel lezers, de onfortuinlijke kopers van de eerste tot en met de zevende druk, zal zijn ontgaan, beschrijft Hans Warren het einde van zijn verkering met Maria de Roo, in het dagboek aangeduid als ‘Sibylle’.

Vrienden van Hans Warren, onwetend van zijn ware aard, schoven een opvolgster voor ‘Sibylle’ naar voren. ‘Cynthia’ heet ze in Geheim dagboek 1945-1948, in werkelijkheid was haar naam Kitty Koorevaar. Volgens het gedrukte dagboek was er al snel een ontmoeting, in de 19 november 1945 gedateerde aantekening samengevat met de woorden: ‘Reeds de eerste seconde wisten we allebei nee.’ Deze herinnering is op een onjuiste plaats beland, zo maken bewaard gebleven brieven van haar duidelijk.

Op 26 november 1945 vraagt ze hem om een foto: ‘Tòch zou ik ’t prettig vinden te weten hoe je er uit ziet.’ Op 18 september 1946 is er nog steeds geen persoonlijk contact geweest, ze schrijft dan namelijk: ‘’k Vind ’t fijn om je eens te zien en te spreken. Ik zal geen luchtkastelen bouwen.’ Bouwde de ander intussen wél luchtkastelen? Aan een liefdesoverzicht, in een kolom ‘mogelijkheden’ waarin vier namen stonden, voegt Hans Warren ‘Kitty, hoewel nooit gezien’ toe. De opmerking moet, gezien de voorafgaande en de volgende bladzijden, van 15 september 1946 dateren.
Dat de oudere auteur in het geval van Kitty Koorevaar de scherven die zijn jongere ik hem naliet verkeerd heeft gemonteerd, is duidelijk. Maar onduidelijk blijft wanneer en hoe zijn omgang met haar dan wél is geëindigd. Het dagboek biedt de biograaf een fundament, maar in zulke gevallen blijkt dat uit drijfzand te bestaan. Je weet daarom niet zeker wat je aan de autobiograaf hebt: geeft hij steun of werkt hij tegen? Laat het dagboek links liggen en je mist van alles. Duik erin en dwaalsporen dreigen.

Dit geldt niet alleen voor de periode 1944-1946. Ook voordien en nadien is het steeds de vraag: waarnaar moet je kijken? Naar het dagboek zoals dat op de dag zelf werd geschreven, toen de auteur misschien overzicht miste en in elk geval de toekomst niet kende? Of naar het dagboek zoals hij dat uiteindelijk liet verschijnen, wijzer geworden en bekend met het vervolg? Bovendien zijn er weken, maanden dat er helemaal geen dagboek was. De jaren zestig vormen een soort duistere middeleeuwen in Hans Warrens bestaan. Hij was uit Frankrijk teruggekeerd naar Zeeland, ging op in het gezinsleven en leek als schrijver, ook als dagboekschrijver te verdwijnen. Tot het rond zijn vijftigste tot een renaissance kwam.

Na de stiltes, ook deze grote stilte, heeft hij het dagboekschrijven altijd hervat. Nogal bijzonder: bijna iedereen begint ooit aan een dagboek, bijna niemand houdt het vol. Hans Warren dus wel, méér dan dat, een toppunt van productiviteit bereikte hij in Geheim dagboek 2001, de slotaflevering, het relaas van een wanhopige zieke en diens even wanhopige verzorger, ikzelf, die sinds 1978 het leven met de auteur deelde. Het zegt veel over hem, deze volharding, voor anderen, zelfs voor mij nauwelijks te begrijpen, maar voor hem van een onontkoombare logica. Bijna tot zijn laatste snik werkte hij zijn levensverhaal bij. Of eigenlijk was het nauwelijks nog een levensverhaal. In vroeger dagen gebeurde er soms zo veel dat er geen tijd overbleef om het allemaal in zijn dagboek op te schrijven. In zijn ouderdom was het vaak andersom: er gebeurde zo weinig dat hij zijn dagen voor een aanzienlijk deel aan dagboekschrijven besteedde.

Het ‘Geheim dagboek’ dat hij op zondagavond 16 december 2001 afsloot, was hij begonnen op donderdag 16 april 1942. De directe aanleiding was een ruzietje met zijn vader. Meer in het algemeen had hij behoefte aan ‘een uitlaatklep’ voor zijn ‘spanningen’, zoals hij het zelf formuleert, ‘om te praten in eenzaamheid of verdriet.’ Praten, zelfs op deze plaats heel voorzichtig, over zijn seksualiteit. En praten over de problemen tussen hem en zijn ouders. Hij, enig kind, bleef tot na zijn dertigste bij hen wonen, maar onder het ene dak heerste tweedracht. ‘Vader en moeder met hun sympathieën aan de kant van de vijand’ en hij ‘vol van nieuwe pro-Engelse moed’ zoals hij het op 2 juni 1942 noemt, een dag na een zoveelste bombardement op Vlissingen, vanuit het huis bij Borssele, op de dijk aan de Westerschelde, uitstekend te volgen.

Wanneer er zoiets bestaat als een dagboekpersoonlijkheid, dan beschikte Hans Warren daarover. Geen persoonlijkheid waarmee je jezelf geliefd maakt. Ik vrees dat als we de geheime gedachten, bijvoorbeeld over onszelf, zouden kennen van een o zo aardige meneer of mevrouw we hem of haar helemaal niet meer aardig zouden vinden. Zijn geval onderstreept dat. Vrienden zijn vijanden geworden, niet doordat hij een dagboek schreef, maar doordat hij het publiceerde mét zijn geheime gedachten over hen.

De dagboekpersoonlijkheid heeft nog een afstotelijke kant, de obsessie met zichzelf. De dagboekschrijver, in elk geval deze dagboekschrijver, treedt zelden buiten zijn rol. Ieder pijntje, elke tegenslag neemt hij ernstig. De blik is steevast inwaarts gericht. De buitenwereld is alleen van belang voor zo ver die invloed heeft op de binnenwereld van de schrijver. Misschien redeneren we uiteindelijk allemaal op deze wijze, maar we spannen ons in dat verborgen te houden. Hans Warren niet, het dagboek staat in alle openheid in het teken van de vraag: wat doet dit met mij?
Wat was er eerder, de dagboekpersoonlijkheid of het dagboek? De psychologen zullen stellig zeggen: de persoon is er eerder dan het dagboek. In het geval van Hans Warren weet ik het zo net nog niet. De man maakte het dagboek, zeker. Maar in dit geval maakte het dagboek ook de man. Het is altijd een uitlaatklep gebleven. Maar uiteindelijk was het tevens een valstrik, eraan ontsnappen kon niet meer. Vroeger kon hij het dagboek argeloos bijhouden, hij zou de enige lezer zijn. Maar de laatste twintig jaar van zijn leven wist hij dat het dagboek slechts tijdelijk geheim zou zijn, de lezers zaten te wachten. Dat besef moet de drang naar volledigheid hebben aangewakkerd, een drang die toch al zo sterk is bij een dagpersoonlijkheid als hij. Hij kon niet meer anders, een onuitroeibare gewoonte is te zwak uitgedrukt, een tweede aard.

De term ‘natuur’ durf ik éven niet te gebruiken omdat ik het over zijn natuurdagboek moet hebben. De eerste aantekening uit het eerste cahier daarvan is van 14 januari 1938. Er zijn nog oudere notities, te vinden in twee schoolschriftjes, die teruggaan tot 1934. Het gaat om waarnemingen uit de vogelwereld, de natuur, en daarbij hoorde een datum. Zo is het begonnen, een kluwen van routine en noodzaak, van avifauna en autobiografie. Daarom durf ik die op het eerste gezicht merkwaardige stelling aan: het dagboek schiep de dagboekpersoonlijkheid, of versterkte die in ieder geval aanzienlijk. Dagboek, dagtaak, dagelijkse plicht.

De cijfers, toch weer de cijfers, spreken. Eind 1941 sloeg Hans Warren aan het tellen: ‘Ik heb van ’t jaar maar 886 bladzijden vol geschreven, tegenover 1456 in 1940.’ Het klinkt bijna schuldbewust, en van dergelijke gevoelens heeft hij ook last wanneer hij niet over de natuur in het dagboek schrijft, maar over zíjn natuur of over de omstandigheden. Op 10 mei 1940 kan hij niet anders, ’s ochtends om kwart voor vier wordt hij wakker ‘door ver verwijderd geboem, vliegtuiggeronk en luchtafweergeschut’. De dagen erna blijven beschietingen en bombardementen de aantekeningen beheersen. ‘Ik ben ’t beu om in mijn vogeldagboek over de oorlog te schrijven, ’t hoort er helemaal niet in thuis,’ begint hij zijn aantekening van 17 mei 1940. Met tegenzin geeft hij vervolgens toch nog een laconiek staaltje rampenverslaggeving weg: ‘Vanmorgen is de peilboot gegapt door de Fransen en vanmiddag is Middelburg gebombardeerd, alles stond in brand en ’s avonds was het een laaiende vuurgloed, wel mooi om te zien.’

Bij de Duitse inval van Nederland zit Hans Warren nog op school, de H.B.S. in Goes. Begin juli 1941 legt hij het eindexamen af, met mooie cijfers. Opnieuw gebruikt hij het natuurdagboek oneigenlijk, onder meer om te vertellen dat hij verrast was over zijn 10 voor aardrijkskunde. Hoe kwam hij aan dit cijfer? De vorige avond had hij op de radio een discussie gevolgd over een moderne landbouwmethode, tegenover de examinatoren herhaalde hij wat hij had gehoord. ‘Ik ging zeker wel aardrijkskunde studeren?’

Hij gaat niet naar de universiteit, al helemaal niet om aardrijkskunde te studeren. Al kort na het examen had hij zich, vertelt hij in het natuurdagboek, gemeld bij de hoofdredacteur van de Provinciale Zeeuwsche Courant. Deze heeft geen werk voor hem, maar wel een tip. Waarom geen poging wagen bij P.J. Meertens van het Dialectenbureau? Inderdaad, de befaamde instelling uit J.J. Voskuils romancyclus Het Bureau waarin P.J. Meertens is omgedoopt tot A.P. Beerta. Nog dezelfde dag gaat er een brief van Borssele naar Amsterdam, en na enige correspondentie begint Hans Warrens Amsterdamse Periode. Die welgeteld acht dagen duurt en vijfentwintig bladzijden natuurdagboek oplevert. Want dat gaat mee, al zal de schrijver ervan hebben beseft dat er in de grote stad geen natuur te beschrijven viel. Hooguit in Artis waarover hij inderdaad een opmerking maakt: ‘Ik leefde weer op, tenminste zag ik nu weer eens vogels.’ Op 30 september 1941 had hij Zeeland voor Amsterdam verruild: ‘O, voor de laatste maal het gebruis van de zee, het gejodel van wulpen en scholeksters op de slikken, de klacht van een kievit, opvliegend voor de fiets!’ Op 7 oktober is hij weer thuis: ‘Ik zag mijn moeder en begon te huilen.’

Werk vindt hij niet, zoekt hij ook niet meer nadat een sollicitatie als agent van de distributiekring in Kapelle mislukt. Pas na de bevrijding krijgt hij een betrekking op de secretarie van de gemeente Borssele. Maar je kunt zeggen dat hij een fulltime baan als schrijver van twee dagboeken had. Als hij met het ‘Geheim dagboek’ begint, zet hij het natuurdagboek gewoon voort, aanvankelijk op volle kracht. Hij is dan bezig in cahier nummer elf, met het veertiende en laatste cahier start hij op 5 april 1943. Maar het ‘Geheim dagboek’ krijgt geleidelijk de overhand. Op 14 januari 1945 stelt hij in het natuurdagboek vast: ‘Vroeger was dit dagboek, al schreef ik er ook vrijwel alleen mijn natuurhistorische belevingen in op, mij een dierbaar bezit, en jaren heb ik trouw, dag aan dag, zelfs als er niets te melden viel, er iets in genoteerd. Het vorige jaar is dat veranderd’. Misschien is hij ‘te veel kunstenaar’ geworden, oppert hij, en is hij gaan neerzien op dit ‘geveugel’. Hij belooft beterschap, wil ‘deze goede traditie’ voortzetten. Dat lukt af en toe, maar op 19 mei 1951, met een waarneming van broedende grote sterns, is het definitief met het natuurdagboek gedaan. Intussen was hij het voor persoonlijke dingen blijven gebruiken dan wel misbruiken.

wordt vervolgd

Heusden

Martin van der Kamp zwerft langs plekken die in het leven en werk van Warren van belang zijn. In deze aflevering bezocht hij Heusden.

4 juli 2000 (…) Gisteren maakten we een Brabant-tocht, afgesloten met een maaltijd in Heusden. Het is een neprestaurant met een nepnaam, ‘In den Verdwaalde Koogel’, naar een kogel die ooit in de gevel zou zijn terechtgekomen. Maar M. heeft iets met Heusden, waar zijn grootouders Erkelens geruime tijd hebben gewoond. Tijdens de maaltijd heeft hij alle famileverhalen opgehaald. Hoewel ik hem heb geplaagd, geloof ik dat hij het fijn vond dat er weer eens aandachtig naar die fabulous stories werd geluisterd. Helaas werd me duidelijk dat heel het charmante stadje een reconstructie is. De molens, de poorten, de meeste huizen zelfs stonden in de jaren zestig nog niet. De rondrit was mooi, jammer alleen dat we onweer en regen tegemoet reden. Pas in de avond werd het weer aangenaam, met nog om elf uur gierzwaluwen hoog zwierend en gierend boven Heusden.

Geheim dagboek 1998-2000, p.310

Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 42: Het eerste krantenstuk

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Biografie, het is werkelijk een Grieks woord, ‘biografia’, geen uit twee Griekse termen in elkaar geflanst begrip. Damascius, een van de laatste heidenen, actief rond 500, bezigt het woord in een levensbeschrijving van zijn leermeester. ‘Je zou kunnen denken dat ik hem zoals dat heet de hemel in prijs,’ schrijft hij. ‘Misschien vraagt iemand dan: waaruit blijkt, mijn vriend, dat die filosoof van jou uit zulk voortreffelijk hout was gesneden? Ik ga dan niet agressief reageren zoals in de rechtbank gebeurt, maar vriendelijk, en ook niet met de ernst van discussies waarbij men elkaar vliegen af wil vangen, maar volgens de normen van een biografie en zal alleen naar voren brengen wat volgens mij waar is en wat ik van mijn leermeester heb gehoord.’ De normen van de biografie (voor de liefhebbers: in het Grieks staat er ‘hoia metra biografias’). De wending maakt al duidelijk dat Damascius het woord ‘biografia’ en de bijbehorende inhoud niet heeft uitgevonden. De werken waarin het woord eerder viel zijn, zoals het grootste deel van de antieke literatuur, verloren gegaan. De normen van de biografie, ook ik krijg er natuurlijk bij het schrijven van Hans Warrens biografie mee te maken. Voortdurend moeten er knopen worden doorgehakt, beslissingen genomen. Zelfs over een op het eerste gezicht zo simpele vraag als: wanneer droeg hij voor het eerst iets bij aan een krant? Als het aan hemzelf had gelegen, zou nu het jaartal 1941 en de krant De Telegraaf moeten volgen. Hij stuurde naar dat blad een stuk op, ‘Het Sloe in de winter, een waar vogelparadijs’. Op 19 februari 1941 retourneerde men het, ‘daar wij hiervan tot ons leedwezen voor ons blad geen gebruik kunnen maken.’ Wanneer lukte het wel? Zelf zou hij waarschijnlijk hebben gezegd: op 2 maart 1946, toen hij aan de lezers van Vrije Stemmen het gedicht ‘The Soldier’ van Rupert Brooke voorstelde. Volgens mij was het eerder, maar wanneer precies? Begin 1945 stierf zijn leermeester, Jac. P. Thijsse. Vanwege de oorlogsomstandigheden verneemt Hans Warren het nieuws pas op 7 juli 1945. Hij besluit dan dat zoveel mogelijk mensen het moeten horen. In een chaotisch cahier – met kasboek, kladjes van brieven, opzetten van gedichten – vinden we een bladzijde met een stuk ‘Dr. Jac. P. Thijsse. In memoriam’.


Hij stuurt het naar verschillende kranten. De Provinciale Zeeuwse Courant plaatst het op 11 juli 1945, Vrije Stemmen op 13 juli 1945. Ziedaar, Hans Warrens eerste bijdrage aan een krant. Maar wie is nummer één? Het stuk in Vrije Stemmen verscheen twee dagen later, werd bekort, maar is keurig ondertekend. Dat in de PZC heeft door de aanhef ‘De heer H. Warren te Borssele schrijft ons’ een merkwaardige status. Ik ben geneigd, Damascius en diens ‘de normen van een biografie’ indachtig, te zeggen: de twee stukjes sámen krijgen de eer.

Mario Molegraaf