Auteursarchief: Ronny en Eric

Theo Sontrop

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer Theo Sontrop.

Theodorus Alexander Leonardus Maria Sontrop (Haarlem, 2 mei 1931 – Vlieland, 3 september 2017), was dichter en uitgever. Hij werd begraven op de begraafplaats bij de Nicolaaskerk, Kerkplein 7 te Oost-Vlieland.

Uit Geheim Dagboek:
10 april. [1971] – (…) Met Theo Sontrop afgesproken dat mijn Schetsen dit najaar in De Ceder uit zullen komen. (…)
10 juni. [1972] – Gisteren was ik al om tien uur in Amsterdam. Charles haalde me af. Eerst naar Gerrit, en om twaalf uur naar Martin Ros. Ook Theo Sontrop was er, hij is directeur van de Arbeiderspers geworden. (…)
1 maart. [1974] – 21.45. – Vanmorgen was er een brief van Theo Sontrop, met de mededeling dat hij ’t Zelfve Anders dit jaar niet meer kan uitgeven omdat er dan in korte tijd te veel poëzie van mij verschijnt. Hij wil de bundel in het voorjaar van 1975 laten verschijnen. (…)
15 aug. [1974] – (…) Charles en ik bezochten antiekwinkels. Brachten Gerrit om vier uur naar een redactievergadering van Maatstaf op de uitgeverij. Daar Mensje van Keulen ontmoet, en William Kuik. Later op het terras van Scheltema met Lon van Keulen, de man van Mensje, kennisgemaakt. Ook Theo Sontrop, Martin Ros, Morriën, The Selfkicker, Iwan Sitniakovski kwamen daar. (…)
15 maart [1982] – (…) Gisteravond op televisie het eerste programma van Theo Sontrop. Zelden heb ik iemand gezien die daar zo goed en overtuigend optrad. Hij heeft een mooie stem, spreekt gesoigneerd en toch niet geaffecteerd, was tot in de puntjes maar onopvallend verzorgd, en toonde geen spoor van nervositeit. Dit was de Theo van vroeger toen ik hem leerde kennen. De laatste jaren vond ik hem achteruit gaan, vooral zijn flauwe grappen kon ik niet waarderen. (…)

Uit de nalatenschap van Hans Warren 104 ~Vétiver

De maand van zijn honderdste geboortedag. Hij had in theorie nog kunnen leven. Maar ook zonder hem wordt het 20 oktober 2021, het eeuwfeest van Hans Warren. Hij raakt steeds verder van mij verwijderd, of misschien is het andersom, tenslotte ben ik degene die andere wegen neem. Niets meer van hem te horen, niets meer van hem te zien, niets meer van hem te voelen, niets meer van hem te ruiken. Of toch? De geur van iets of iemand is voor mij, gezegend of gestraft met een gevoelige neus, zo belangrijk dat die de doorslag kan geven voor afschuw dan wel genegenheid. Hier in de badkamer, op een hoge plank, staan nog twee geurige getuigen van vroeger. Mijn fles en zijn fles, nooit meer gebruikt, maar na al die jaren nog steeds bruikbaar. Ik onthoud mij al jaren van reukwater, zelfs van mijn favoriet, Guerlain Habit Rouge. Warm leder en bos, belooft het bedrijf. Zelf rook en ruik ik vooral schuimpjes, de snoepjes uit mijn jeugd. Hans Warrens voorkeur ging uit naar Guerlain Vétiver. Men verwerkt er de wortels in van een vetiver geheten grassoort. Hij heeft ooit een parfumgedicht geschreven, in opdracht van De Bijenkorf, ‘Op de gang’. Ze vroegen hem voor het ‘verkeerde’ merk, Aramis. Poëzie als parfumerie: ‘Ik sla de ogen neer/ en duizel in de lichte bries van Aramis’. Ik draai zijn fles open, ogen dicht, en onderga de verrukking van Vétiver. Een ‘évocation de premier matin du monde,’ is de door Guerlain beloofde betovering. Ik snuif mij juist terug naar heel oude ochtenden, middagen, avonden. Op 20 oktober 2021 wil ik gehuld worden in onze geschiedenis. Nog één keer gebruik ik parfum. Niet uit mijn fles, maar uit de zijne.

MARIO MOLEGRAAF

P.J. Meertens

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer P.J. Meertens. 

Pieter Jacobus Meertens (Middelburg, 6 september 1899 – Amstelveen, 28 oktober 1985) was letterkundige, volkskundige, dialectoloog en oprichter (later ook directeur) van de Bureaus voor Volkskunde, Dialectologie en Naamkunde (tegenwoordig het Meertens Instituut). Na het gymnasium in zijn geboortestad studeerde Meertens Nederlandse taal en letterkunde te Utrecht en promoveerde op het “Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw”. Warren was in 1941 korte tijd volontair van het Dialectenbureau.Meertens’ graf (en van zijn moeder Adriana Jacomina Mak; Rotterdam, 11 januari 1870 – Utrecht, 29 januari 1944) bevindt zich op begraafplaats Soestduinen aan de Gansstraat 167 te Utrecht.

Uit: Ik ging naar de Noordnol:

1 okt. [1941] – (…) Wat een stommiteit is het geweest, naar Amsterdam te komen. Meertens kan me het eerste jaar niet veel hoop op een gesalarieerde baan geven, akkoord. Maar wat ik hier doen moet is zelfs voor een eerste dag ietwat tè onnozel. (…)
2 okt. [1941] – Ik heb eens voorzichtig geïnformeerd: er werken op dit ‘Dialectenbureau’, behalve Dr. P. Meertens, slechts twee andere, uiterst mager gesalarieerde krachten. Het heeft geen enkele zin dit geestdodende werk voort te zetten, ik stop er dan ook mee, (…).
4 okt. [1941] – (…) Ik heb Meertens laten weten dat ik morgen, zondag, al vertrek, maar ik ga denk ik dinsdag pas. Meertens is me niet sympatiek, hij heeft iets arrogants, zelfs in zijn spreken. (…)

Uit: Geheim Dagboek:
22 juni. [1958] – Zondag, 20.30. – Ik hoor tot de mensen die, als het enigszins kan, een siësta houden. (…) Maar men vindt siësta houden blijkbaar een decadente aangelegenheid. Het lijkt iets te zijn waarvoor je je dient te verontschuldigen, zelfs al word je gestoord, iets voor douairières en fatten. Dat bleek me vanmiddag weer eens toen P.J. Meertens onaangekondigd op bezoek kwam. Ik lag te rusten, stond direct op, maar kreeg niettemin op nauw verholen misprijzende toon te horen: “Siësta houden, dat heb ík me nog nooit kunnen permitteren.’ (…) Het werd best een gezellig bezoek.
1 okt. [1970 – Om vier uur vanmiddag werd in Middelburg het Zeelandnummer van Maatstaf aangeboden aan de Commissaris van de Koningin, Van Aartsen. (…) Op de bijeenkomst waren onder andere ook: Andreas, Faro, Meertens, Van Schagen (…).
29 sep. [1996] – zondag, 11.20 – In oktober 1941 heb ik welgeteld vier dagen op het Dialectenbureau van P.J. Meertens gewerkt. (…) Zestien jaar later zou een andere schrijver bij dezelfde instelling gaan werken. Hij moet het er minstens even onaangenaam hebben gevonden als ik, maar hij hield het er dertig jaar vol. J.J. Voskuil. (…)

ertens

Uit de nalatenschap van Hans Warren 103 ~ Rudolf Hagenaar

Laatst liep ik weer eens door de straten van Goes. Straten vol herinneringen, herinneringen bijvoorbeeld aan Rudolf Hagenaar (Soerabaja 1927 – Goes 2006). De St. Jacobstraat, nummer 22, waar hij lang heeft gewoond. Zouden de huidige bewoners weten van zijn wonderbaarlijke werk? De Korte Kerkstraat, nummer 13, vroeger een kapsalon met een beetje galerie, tegenwoordig een galerie met een restje kapsalon, maar nog altijd het domein van Rob en Gré Grootjans. Rob weet in ieder geval wél van Rudolf Hagenaar. Hij zwaait de deur open als hij me ziet lopen, en leidt me rond. Verdieping na verdieping – en zijn zaak telt vele verdiepingen – trekt hij schilderijen van Hagenaar tevoorschijn. Hij heeft ze alweer jaren geleden in de St. Jacobstraat verworven, en iedereen mag nu komen kijken en kopen. Ook bij mij hangt op elke verdieping – mijn huis heeft er drie – een schilderij van Hagenaar. De Jongen met tulband, in 1968 door de maker geschonken aan zijn goede vriend Hans Warren, hangt op de bovenste etage. Hij hield het verborgen, maar Rudolf Hagenaar ontwierp soms praalwagens voor het Zeeuwse Fruitcorso. Natuurlijk won zijn wagen altijd, ook in de editie die in september 1968 door Goes reed. Het ging, zoals de kranten schreven, om een ‘gefruite imitatie van het Rubens-schilderij De Leeuwenjacht’. Op de wagen hadden een paar jongens in oosterse dracht gezeten, en van een van hen maakte hij dit portret. Bij mij op de begane grond hangt Hagenaars dubbelzinnige Tropennacht, Hans Warren schreef er een van zijn laatste gedichten over, ‘Autonome kunst’. Maar een heel interessant onderdeel van zijn oeuvre is weggeborgen in een map achter een schuifdeur op mijn zolder: twaalf tekeningen van enorm formaat, 64×40 centimeter, de twaalf tekeningen die hij maakte voor Hans Warrens bundel De Olympos, met twaalf gedichten over de Griekse goden, voltooid op 28 maart 1972. De gedichten zijn geweldig, neem het verontrustende gedicht over de oorlogsgod Ares. Nee, ware kunst dient niet om te verbinden, maar om te schokken, te splijten, te schenden. De Olympos verscheen april 1973 bij Erven Thomas Rap. De uitgave bevat behalve de reeks een keuze uit andere op de Oudheid gebaseerde gedichten van Hans Warren. Later in 1973 kwam in de woorden van de bibliografen een ‘tweede, verminderde druk’ uit bij de Zeeuwse uitgever Den Boer. Verminderd wat de gedichten betreft: de bundel bevat alleen de cyclus over de Griekse goden. Maar vermeerderd met de sterk verkleinde tekeningen van Rudolf Hagenaar. Als ik de map opensla, ben ik weer verbijsterd. Bijvoorbeeld door zijn Apollo met het ‘vierspan van vleugelpaarden’. Het meeste indruk op mij maakt zijn tekening, zoals de hele reeks vervaardigd met inkt en geraffineerd opgehoogd met verf, van Dionysos. Hier heeft Hagenaar het gedicht niet alleen getroffen, maar ook overtroffen. De tekenaar voorzag de god van een complete wijnrank in het kapsel en een decadente bontkraag om de hals. Een gezicht van zinderende zinnelijkheid, ‘razende door razenden gevolgd’ schreef de dichter. Ik wil deze Dionysos achterna, desnoods door alle straten van Goes.

MARIO MOLEGRAAF

Berkenwoude

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: de eendenkooi van Berkenwoude.

Uit Geheim Dagboek:

20 juni. [1943] – Naar Stolwijk, een lange tocht met heerlijk licht schouwtje, geleend van boer Anker, door de Krimpenerwaard, tot aan het Pragergat, de Loet, waar we, teken des tijds! verbasterde jonge wilde eenden verschalkten en zonder pardon de nek omdraaiden als mondvoorraad voor later. Naar de eendenkooi van Berkenwoude. Vogels, planten, alles was er prachtig. Op de terugweg moesten we af en toe ‘overtrekken’, met de boot over de weg, van de ene naar de andere sloot. We kochten een liter melk zo warm van de koe (de boer zat te melken) en dronken die gulzig op. Verbrand en moe keerden we thuis, veel te laat voor het eten natuurlijk.