Elke twee weken schrijft Eric de Rooij op Literair Nederland over de boeken die van betekenis zijn (geweest) in zijn leven. Deze week over Geheim dagboek.
“Zo arriveerde, weliswaar verlaat, op 12 augustus 1986 het boekenpakket dat mijn leven drastisch veranderde: de eerste twee delen Geheim dagboek van dichter Hans Warren (1921 -2001). Zijn dagboek bracht mij op het spoor van Maria Dermoût, Julien Green en, vooral, Konstantinos Kavafis. Maar bovenal, Geheim dagboek verbond mij voor het leven met een blozende jongen uit Zeeuws-Vlaanderen. Bij hem in Amsterdam-West stond een rijtje Geheim dagboek. ‘Jij ook?’ vroeg hij.”
Aan uitgevers geen gebrek, goede en slechte (die ondanks hun stuitende gestuntel toch eeuwig blijven zitten), saaie en kleurrijke, uitgevers die het beweren te doen voor de hoge literatuur, uitgevers die het heimelijk doen voor het lage geld. Maar er is slechts één Mai Spijkers, onverwisselbaar en onmiskenbaar en ik denk ook onmisbaar, een man die zich nooit anders voordoet dan hij is. Ik ken hem al heel lang, zomer 1978 ging hij werken voor uitgeverij Bert Bakker, zomer 1978 verscheen ik in het leven van Hans Warren, Bert Bakker-auteur. In januari 2000 nam hij afscheid van zijn uitgeverij Prometheus, grotere zaken wachtten. Er was een feest met een welkomstlied, op de melodie van ‘Tulpen uit Amsterdam’. Hans Warren en ik waren erbij, zie zijn dagboek. Mai dankte, met naar alle waarschijnlijkheid de langste brief die hij ooit heeft geschreven. Een Mai-brief bestaat gewoonlijk uit aanhef, één zin, groet. Jean Pierre Rawie heeft verteld dat Mai hem eens meldde niet bij een boekpresentatie aanwezig te kunnen zijn, hij beloofde een brief. Die ook kwam: ‘Beste Jean Pierre, ik kan helaas volgende week niet aanwezig zijn. Vriendelijk, Mai’. Punt. Rawie’s relaas is te vinden in Ja hai, met Mai, samen met stukken van Herman Brusselmans, Gerrit Komrij, Tom Lanoye en uiteraard Hans Warren. Het boek, nooit in de handel geweest, werd uitgebracht ter gelegenheid van Mai’s afscheid. Dat geen echt afscheid was. Ongeveer voor hij het boek uit had, was hij weer terug. Als uitgever, of eigenlijk gewoon als de enige echte Mai Spijkers.
Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: Gennep.
Uit Geheim Dagboek: 18 april [1991] – 14 uur – (…) In Gennep bekeken we het raadhuis en de gevel van de hervormde kerk in wat ‘rustige barok’ heet. Eigenlijk mocht er geen versiering aan, maar de uitbundige stijl liet zich niet helemaal onderdrukken. (…) 5 juli [1998] – zondag, 12.45 – (…) We maakten nog een rondrit langs de Duivelsberg en het Reichswald eer we naar het Streekmuseum in Gennep gingen, voor de opening van een expositie uit de collectie van Ursula Heys-Voorhuis. Een enorm gekrakeel, gegalm onder de gewelven. Hans Witte en zijn vrouw Nettie, een aardige, slanke verschijning. Ursula, in het blauw en stralend. Een oude heer met stok, nog gammeler dan ik, kreeg een Afrikaans krukje aangereikt om op te zitten, ik benijdde hem.
Het is pas echt feest als je er niet bent geweest, leek Hans Warren vaak te denken. ‘De val in Parijs heeft toch een paar goede gevolgen,’ noteerde hij op 18 december 1998 in zijn dagboek. ‘Anders zouden we nu op pad moeten om dat 40-jarig huwelijk van M.’s ouders te vieren’. Het is inmiddels, bijna een kwarteeuw later, de tijd dat het huis van mijn ouders wordt ontruimd, een tijd dat je onvermijdelijk teruggaat in de tijd. En zo bijvoorbeeld belandt in de tijd van het tot Hans Warrens vreugde gemiste feest. Zelfs de fax komt tevoorschijn die ik op de bewuste dag verstuurde via mijn mobieltje. Door mij ook met Hans’ naam ondertekend. Op 1 juni 1994 betoonde hij zich in zijn dagboek al even tevreden. Deze keer omdat hij verstek kon laten gaan op de begrafenis van mijn oma: ‘Ik ben zo blij dat ik niet mee hoef, M. verwacht het niet van me, hij weet hoe een hekel ik heb aan begrafenissen. Daarom zit ik vol goede voornemens, ik wil het hem naar de zin maken.’ Tot de door mij van mijn ouders geërfde stukken hoort ook een wijngidsje, Wijn van a tot z, met een etiketje van een boekhandel in Goes én met een brief door Hans Warren erin. Door hem ook met mijn naam ondertekend. Een brief waaruit blijkt dat hij toch heus zijn best deed. Desnoods op het verzinnen van een overtuigende smoes.
Het midden van Hans Warrens leven, het lijken wel duistere Middeleeuwen. Met af en toe de hoop, zoals hij het op 19 maart 1965, Tweede Paasdag, om 16 uur omschrijft: ‘Er is toch nog een renaissance mogelijk?’ Hij weerde, vast vanwege de verhaallogica, de notitie uit Geheim dagboek 1963-1970, terwijl die toch de essentie van deze periode samenvat. Een periode van stilte: bijna geen gedichten en ook bijna geen dagboek. In het gedrukte Geheim dagboek lijkt het of de draad enigszins behouden blijft, door het binnensmokkelen van aantekeningen uit andere bronnen. Een belangrijke bron blijken zijn zakagenda’s, die hij niet gebruikt voor notities vooraf maar voor notities achteraf. Het is verbazend hoeveel hij in deze mini-dagboekjes kwijt kan. Maar in het ‘echte’ dagboek, cahier nummer 11 in dit geval, zie je het zijden draadje. De 288 pagina’s lopen vanaf 20 november 1956 tot en met 11 april 1974. Vanaf 1958 tot en met 1970 grijpt hij zelden naar zijn cahier. En als hij er wél naar grijpt, is het of hij beschaamd in de spiegel kijkt. ‘Ik dreig hoe langer meer in het moeras te zinken,’ begint hij de aantekening van 1 oktober 1962, 9 uur ’s morgens, in zeer afgezwakte vorm in Geheim dagboek opgenomen. De originele tekst is onthutsend. Hij beseft ‘onmachtig’ te zijn: ‘Niet alleen dat ik geen poëzie meer schrijf, ik doe helemaal niets meer. M’n enige werk bestaat uit: wat in ’t huishouden scharrelen, één keer per week een boek bespreken voor de krant en duiven fokken’. Zijn hersenen, zo meent hij, ‘verkalken en verstoffen’. ‘In plaats van de ruwheid en de scherpe kanten van vroeger is er nu een soort venijnige melancolia’ die ‘zelfvergiftigend’ werkt. De mensheid kan het zich eigenlijk niet veroorloven ‘zulke onproductieve experimenten als ik 40 jaar en meer in leven te houden’. Hij zegt in alle opzichten op Helen te drijven, zoals hij vroeger op zijn ouders dreef. Het erfenisje van zijn vader is inmiddels ‘helemaal opgeconsumeerd’ en ‘een arbeidersjongen net van school verdient meer dan ik’. Het jaar 1964 biedt niet één aantekening en 1965 levert één notitie op, die van Tweede Paasdag. Er is geen vlucht en geen uitkomst meer, stelt hij vast. ‘En toch, die renaissance waar ik op doelde, is er een mogelijkheid?’ Wij kennen het antwoord: een volmondig ja. Maar in de Middeleeuwen van Hans Warren leek het nee, nee, nee.