Jaarlijks archief: 2021

Uit de nalatenschap van Hans Warren 103 ~ Rudolf Hagenaar

Laatst liep ik weer eens door de straten van Goes. Straten vol herinneringen, herinneringen bijvoorbeeld aan Rudolf Hagenaar (Soerabaja 1927 – Goes 2006). De St. Jacobstraat, nummer 22, waar hij lang heeft gewoond. Zouden de huidige bewoners weten van zijn wonderbaarlijke werk? De Korte Kerkstraat, nummer 13, vroeger een kapsalon met een beetje galerie, tegenwoordig een galerie met een restje kapsalon, maar nog altijd het domein van Rob en Gré Grootjans. Rob weet in ieder geval wél van Rudolf Hagenaar. Hij zwaait de deur open als hij me ziet lopen, en leidt me rond. Verdieping na verdieping – en zijn zaak telt vele verdiepingen – trekt hij schilderijen van Hagenaar tevoorschijn. Hij heeft ze alweer jaren geleden in de St. Jacobstraat verworven, en iedereen mag nu komen kijken en kopen. Ook bij mij hangt op elke verdieping – mijn huis heeft er drie – een schilderij van Hagenaar. De Jongen met tulband, in 1968 door de maker geschonken aan zijn goede vriend Hans Warren, hangt op de bovenste etage. Hij hield het verborgen, maar Rudolf Hagenaar ontwierp soms praalwagens voor het Zeeuwse Fruitcorso. Natuurlijk won zijn wagen altijd, ook in de editie die in september 1968 door Goes reed. Het ging, zoals de kranten schreven, om een ‘gefruite imitatie van het Rubens-schilderij De Leeuwenjacht’. Op de wagen hadden een paar jongens in oosterse dracht gezeten, en van een van hen maakte hij dit portret. Bij mij op de begane grond hangt Hagenaars dubbelzinnige Tropennacht, Hans Warren schreef er een van zijn laatste gedichten over, ‘Autonome kunst’. Maar een heel interessant onderdeel van zijn oeuvre is weggeborgen in een map achter een schuifdeur op mijn zolder: twaalf tekeningen van enorm formaat, 64×40 centimeter, de twaalf tekeningen die hij maakte voor Hans Warrens bundel De Olympos, met twaalf gedichten over de Griekse goden, voltooid op 28 maart 1972. De gedichten zijn geweldig, neem het verontrustende gedicht over de oorlogsgod Ares. Nee, ware kunst dient niet om te verbinden, maar om te schokken, te splijten, te schenden. De Olympos verscheen april 1973 bij Erven Thomas Rap. De uitgave bevat behalve de reeks een keuze uit andere op de Oudheid gebaseerde gedichten van Hans Warren. Later in 1973 kwam in de woorden van de bibliografen een ‘tweede, verminderde druk’ uit bij de Zeeuwse uitgever Den Boer. Verminderd wat de gedichten betreft: de bundel bevat alleen de cyclus over de Griekse goden. Maar vermeerderd met de sterk verkleinde tekeningen van Rudolf Hagenaar. Als ik de map opensla, ben ik weer verbijsterd. Bijvoorbeeld door zijn Apollo met het ‘vierspan van vleugelpaarden’. Het meeste indruk op mij maakt zijn tekening, zoals de hele reeks vervaardigd met inkt en geraffineerd opgehoogd met verf, van Dionysos. Hier heeft Hagenaar het gedicht niet alleen getroffen, maar ook overtroffen. De tekenaar voorzag de god van een complete wijnrank in het kapsel en een decadente bontkraag om de hals. Een gezicht van zinderende zinnelijkheid, ‘razende door razenden gevolgd’ schreef de dichter. Ik wil deze Dionysos achterna, desnoods door alle straten van Goes.

MARIO MOLEGRAAF

Berkenwoude

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: de eendenkooi van Berkenwoude.

Uit Geheim Dagboek:

20 juni. [1943] – Naar Stolwijk, een lange tocht met heerlijk licht schouwtje, geleend van boer Anker, door de Krimpenerwaard, tot aan het Pragergat, de Loet, waar we, teken des tijds! verbasterde jonge wilde eenden verschalkten en zonder pardon de nek omdraaiden als mondvoorraad voor later. Naar de eendenkooi van Berkenwoude. Vogels, planten, alles was er prachtig. Op de terugweg moesten we af en toe ‘overtrekken’, met de boot over de weg, van de ene naar de andere sloot. We kochten een liter melk zo warm van de koe (de boer zat te melken) en dronken die gulzig op. Verbrand en moe keerden we thuis, veel te laat voor het eten natuurlijk.

Rijsoord

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer het voormalige restaurant Hermitage (thans: Ross Lovell) aan de Rijksstraatweg 67 te Rijsoord (bij Ridderkerk).


Uit Geheim Dagboek:
27 feb. [2000] – zondag, 15.30 – Gistermiddag zijn we op pad gegaan. Het was overal prachtig, (…) M. genoot zo dat ik er m’n eigen ongerieven graag voor over had. We besloten in Hermitage in Rijsoord te gaan eten, mooi gelegen aan het water. De kreeft was goed en mals, maar saai gepresenteerd, verloren in hopen konijnenvoer. (…)

Uit de nalatenschap van Hans Warren 102 ~ Bataks doodkistje

Vroeger stond het op de vensterbank, nu is het verwezen naar een vitrine. Een doodkistje van de Batak, een volk dat in het noorden van Sumatra leeft. Foto’s zijn eigenlijk overbodig, Hans Warren leverde het hele plaatje in woorden: ‘Iedereen wordt geboeid: het is/ een bronzen doodkistje, met voor en achter/ een singa-masker, haast een prauw,/ en daarin ligt het kleine bronzen lijk/ van een Batak./ Niemand weet meer waartoe het ooit gediend heeft.’ De regels komen uit een van zijn bekendste gedichten, ‘Op een Bataks doodkistje’. Hij gaf het een prominente plaats, het werd het openingsgedicht van de bundel Winter in Pompeï (1975). Precies de plaats die programmatische poëzie hoort te hebben, want onder deze categorie valt het gedicht waarin een dichterlijk ideaal wordt geformuleerd:

            Zó een gedicht schrijven. Een fascinerend huls

            met daarin een geheim dat niet te duiden is

            maar blijft trekken, ook al is de tovenaar

            voorgoed verdwenen met zijn riten en zijn doel.

Sommige dichters schrijven vrijwel alleen poëzie over wat poëzie zou moeten zijn. Hans Warren komt in zijn werk zelden met zulke voorschriften. Je kunt er zelfs over twisten of in het in ‘Op een Bataks doodkistje’ uitgesproken ideaal strookt met de praktijk van zijn eigen poëzie. Maar het verband tussen kunst en werkelijkheid is duidelijk. De foto’s tonen die werkelijkheid van alle kanten. Op 26 november 1973, het was de tijd van de autoloze zondagen, kwam het Bataks doodkistje in zijn bezit. Leendert van Lier was op bezoek, de befaamde kunsthandelaar had wat schatten op zicht meegebracht. Ook hij, misschien wel de deskundigste verzamelaar van Batak-kunst, had nog nooit zoiets gezien. In de vakliteratuur vindt Hans Warren geen tweede exemplaar, maar op 5 februari 1974 schrijft hij zijn gedicht. ‘Haast een prauw,’ beweerde hij, begrijpelijk, maar in feite heeft het metalen kistje de vorm van de stenen sarcofagen van de Batak. Het mysterie is in 2021 nog steeds even groot. Hans Warren haalde het kistje soms van de vensterbank om het kleine bronzen lijk aan het leven te laten ruiken. Ik pak het voorwerp uit de vitrine en til de Batak even, even richting hemel.

MARIO MOLEGRAAF

Cornelis Brakman

Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: Cornelis Brakman.

Cornelis Brakman (Cadzand, 25 mei 1879 – Middelburg, 6 maart 1955) was Hoofd der Openbare Lagere School te Nieuwland en conchylioloog/malacoloog. Hij woonde  te Nieuw- en Sint Joosland (Veerstraat 9) en is aldaar begraven op de begraafplaats aan de Oude Rijksweg.
De tekst op de zerk: “Hier rusten onze geliefde ouders Cornelis Brakman geb. 25 mei 1879 overl. 5 maart 1955 en Johanna Adriana Reijnoudt geb. 27 februari 1880 overl. 19 juni 1949”.

Uit: Ik ging naar de Noordnol:
30 juli. [1941] – (…) ‘s-Middags ben ik naar de heer Cornelis Brakman geweest, in Nieuw- en Sint Joosland. Ik ben hem zeer dankbaar, want hij heeft alle fossiele schelpen die ik niet kende voor me gedetermineerd, me de Latijnse namen gezegd en me weer enthousiast gemaakt voor dit onderdeel van de conchyliologie. (…) Niemand heeft waarschijnlijk zo’n gespecialiseerde kennis als de heer Brakman. Bij mijn verzameling Zeeuwse fossiele schelpen is mijn collectie van de Kaloot beslist armzalig, en toch voel ik me bevoorrecht. (…)
1 sep. [1941] – Tweede bezoek aan Brakman. We hebben van kwart voor twee tot half zeven ononderbroken zitten determineren, er zijn nu weer achtentwintig soorten van mijn collectie meer op naam, zodat ik op honderdennegen verschillende fossiele soorten kom. (…)
24 sep. [1941] – Derde bezoek aan Brakman, die nog enkele fossiele schelpen voor me determineerde. Twee kon hij niet thuisbrengen, een had hij zelfs nog nooit gezien. (…)