Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze maand: het voormalige Volkenkundig Museum Justinus van Nassau (Rijksmuseum voor Volkenkunde), Kasteelplein 13 te Breda.
Geheim Dagboek 2 sep. [1973] – Zondag. – Deze middag zijn Mabel en ik naar Breda gegaan voor de tentoonstelling ‘Aziatische Schaduwspelen’ in het Rijksmuseum voor Volkenkunde. (…) We hebben er vele uren, tot sluiting, doorgebracht. (…) Een openbaring waren voor mij de grote Nang-schijven uit Thailand. (…) Het mooist en geheimzinnigst blijf ik de Javaanse en Balische wajangs vinden. De overige schaduwspelsoorten zijn voortbrengselen van volkskunst met weinig artistieke waarde
Op zaterdag 29 juli
1978, de dag dat ik Hans Warren leerde kennen, stond ook gewoon zijn wekelijkse
letterkundige kroniek in de Provinciale
Zeeuwse Courant. Het boek waarvoor hij op deze dag de aandacht vroeg, was
(je zou er bijna iets achter zoeken) Liefde
rond, liefde vierkant, een keuze uit zeven eeuwen Koreaanse poëzie,
vertaald en toegelicht door Frits Vos. Het was deel 7 uit ‘De Oosterse
Bibliotheek’, een prestigieuze reeks van uitgeverij Meulenhoff. ‘Een grote
aanwinst in deze prachtige serie,’ oordeelde Hans Warren. En hij kon het weten,
want het lijkt wel of hij erop had zitten wachten, op ‘De Oosterse Bibliotheek’
bedoel ik. Deel voor deel, met literatuur uit onder meer het oude India, China,
Japan, Arabië, werd door hem uitbundig en uitvoerig besproken. Om te beginnen
natuurlijk deel 1, De schending van
Soebadra, een Javaans schimmenspel, waarop hij in de krant van 27 november
1976 inging. Het artikel telt drie kolommen, in de derde roept hij zichzelf tot
de orde met een ‘Doch terzake’, in de eerste twee vertelt hij over zijn eigen
ervaringen met wajang: ‘Nooit zal ik het ogenblik vergeten dat ik voor het
eerst een wajangpop zag. Nooit ook dat ik voor het eerst de betoverende klanken
van de gamelan hoorde.’ Bij het boek had hij enige bedenkingen: ‘Zoiets alsof
je het libretto van een opera leest en er de rest maar bij verzinnen moet.’ Na
vierentwintig delen was het afgelopen. ‘Niet verder verschenen,’ meldt de
catalogus van de Koninklijke Bibliotheek over de reeks. Maar wat een tijden
waren dat, tijden die nooit meer terug keren. Tijden dat zulke veeleisende
boeken konden verschijnen, ze gelezen werden en minstens één bespreker er helemaal
in opging. Hans Warren zette al zijn zintuigen in bij ‘De Oosterse Bibliotheek’.
Zo kon hij de lezers van zijn krant over het eerste deel verzekeren: ‘De drukinkt
ruikt lekker.’ Ik ga deze boeken toch weer eens uit de kast halen. Snuif ik
daar de lucht van 29 juli 1978 op?
Op zijn zwerftocht door Nederland fotografeert Martin van der Kamp landschappen, graven en gebouwen die verbonden kunnen worden met het leven en werk van Hans Warren. Deze keer: Jan Engelman.
Johannes (“Jan”) Aloysius Antonius Engelman
(Utrecht, 7 juni 1900 – Amsterdam, 20 maart 1972) was dichter, criticus en
vertaler. Engelman werd op 23 maart bijgezet op de R.K. begraafplaats aan de
Amstelveenseweg in Buitenveldert in het graf van partner Joanna Diepenbrock (10
augustus 1905 – 7 juni (!) 1966) en haar ouders, componist Dr. Alphons
Diepenbrock (1862 – 1921) en jonkvrouw Wilhelmina Elisabeth Petronella Cornelia
Diepenbrock de Jong van Beek en Donk (1860 – 1939).
Cf. Hans Heesen, Harry Jansen
en Ed Schilders (1997), Waar ligt Poot? Over de dood en de laatste rustplaats
van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. De Prom, Baarn en Wikipedia.
Geheim Dagboek 11 sep. [1945] – In een bezopen bui aan
Engelman gedichten ingezonden voor De Harp maar… met zo’n insolente en
aanstellerige brief er bij dat ik me nu werkelijk dóodschaam; helaas heb ik
alles gepost, er is geen redden meer aan. Ik kan enkel vurig hopen dat Engelman
zo’n weerzin voelt dat hij het geheel, brief en verzen, in het vuur smijt en
alles snel vergeet.
31 jan. [1956] – 20 uur. – Of Jan Engelman als dichter
bekend zal blijven betwijfel ik. Daarvoor is het grootste deel van zijn werk te
zwak, te gekunsteld, opgeschroefd. Maar als curiositeit zal het gedicht Vera
Janacopoulos waarschijnlijk de tijd trotseren. Vera Janacopoulos, geen
Griekse maar een Braziliaanse zangeres, is gestorven. Ik vraag me af hoe
Engelman tot zijn cantilene kwam. Hoorde hij haar zingen, bezocht hij een van
haar optredens?
Op naar Warre! Er valt, geloof ik, niets te vertellen over dit plaatsje in de Ardennen, even ten noorden van Durbuy. Maar voor Hans Warren was het een openbaring, want de ‘stammoeder’ van de familie was Jacoba Warre (Vlissingen 1794 – Vlissingen 1840). Haar zoon Johannes Warre, vader onbekend, werd geboren in 1823. In zijn leven verschijnt geleidelijk de n achter de familienaam. Het was een vondst. Het verhaal van de ‘werkvrouw’ Jacoba Warre natuurlijk, die een heel ongewis bestaan leidde, maar zeker ook het bestaan van de plaats Warre. De datum was 25 mei 1997. Hans droomde van een ‘heerlijk rustige zondag thuis’, maar op mijn aandringen werd het een Ardennentocht. Zoals vaker, per Volvo lagen de Ardennen verrassend dicht bij Zeeland. ‘Mooie landschappen, een gehuchtje Warre ontdekt (…) Ergens een weiland dieproze van de koekoeksbloemen. Massa’s margrieten,’ noteerde Hans in zijn dagboek. Een jaar later, 11 mei 1998, keerden we terug met een missie: ‘M. heeft me uitvoerig gefotografeerd bij het naambordje van het dorp Warre’. Ziehier het resultaat. Weer volop voorjaar, de wei achter de ook al zeer gele borden knalt van de paardenbloemen. De andere foto met het richtingbord verhieven we tot wenskaart voor het nieuwe jaar 2000. De weg naar Warre, neem hem in mei.
Gedichten óver Hans Warren, jawel die zijn er ook. In 1984 publiceerde Theo van Baaren de bundel Dromen hardop met een gedicht ‘Birdwatcher’, voorzien van de opdracht ‘Voor H.W. van een mede-enthousiast’. Hans Warren wist het gebaar te waarderen en nam het sonnet vliegensvlug op in zijn grote bloemlezing, de Spiegel van de moderne Nederlandse poëzie. De twee dichters hebben elkaar slechts via het papier ontmoet. Wonderlijk, want ze deelden méér dan de liefde voor vogels, de echte en de ‘zeldzame diepdroomdieren’. Ze hadden ook interesse voor primitieve kunst gemeen, ze kochten zelfs veel voorwerpen bij dezelfde handelaar, Leendert van Lier. Net als Hans Warren bezocht Theo van Baaren nooit de verre streken van de verre kunst, wat hem hoon opleverde van de kant van Willem Frederik Hermans, in diens Onder professoren wordt hij opgevoerd als professor Stavinga. Theo van Baaren (1912-1989) was namelijk naast auteur ook godsdiensthistoricus, heel officieel, als hoogleraar in Groningen. Hij vond dat bij de theologische faculteit een museum voor volkenkunde hoorde, en kreeg dat voor elkaar, Museum Gerardus van der Leeuw. Hans Warren en ik maakten soms de reis naar Groningen, bijvoorbeeld in de zomer van 1998 toen er een expositie over Van Baaren werd gehouden. Hans Warren wijdde er een groot artikel aan in de Provinciale Zeeuwse Courant. Twee liefhebbers, van primitieve kunst en van vogels. In het gedicht vliegen ze even naar elkaar.