In een persbericht naar aanleiding van de overdracht van de nalatenschap aan de Zeeuwse Bibliotheek op 17 september a.s. zijn interessante details bekendgemaakt over twee ongepubliceerde romans en een verhalenbundel die in de literaire nalatenschap van Hans Warren zijn aangetroffen.
Een deel van de nalatenschap in de kluis van de Zeeuwse Bibliotheek Lezers van Warrens Geheim Dagboek kennen al wel de titels van beide romanmanuscripten: Om het behoud der eenzaamheid, voor het eerst genoemd door Warren als titel van zijn ‘eerste roman’ op 11 augustus 1948, en Een vriend voor de schemering, geschreven aan het begin van de jaren ’50. De ongepubliceerde verhalenbundel draagt de titel Narcissus bifrons.Voor het eerst zijn nu meer details bekend over de inhoud van de twee romans:
In Om het behoud der eenzaamheid heet de verteller zonder meer ‘Hans Warren’. Samen met zijn broer Nous woont hij in Parijs, waar hij werkzaam is als pianoleraar. Op dertigjarige leeftijd droomt hij van een nieuw bestaan. Intussen schrijft hij aan een wervelend boek, “een boek zonder motief, beginnend hier en daar, niets afmakend.” In de andere, nu aan het licht gekomen roman, Een vriend voor de schemering geheten, is Warren herkenbaar in het personage Wouter Ravia. Deze levensgenieter raakt in de ban van Bahri Belmokhtar. Beide mannen besluiten naar Nederland te vertrekken. Een zwemtocht in de Noordzee loopt voor Wouter fataal af, Bahri wordt liefdevol opgevangen door een oudere vrouw. Het is het begin van een onmogelijke romance. Volgens het persbericht zijn beide romans ‘op eigen ervaringen van de auteur gebaseerd’ en bleven zij ongepubliceerd ‘vanwege de zeer vrijmoedige wijze waarop over homoseksuele betrekkingen wordt gesproken’. Bij de overdracht van de nalatenschap op 17 september worden ook deze werken ‘voorgesteld’.Zie ook: Een bezoek aan de nalatenschap van Warren en een gesprek met conservator Ronald Rijkse.
Jaarlijks archief: 2004
Boegbeelden
Boegbeelden
voor Van der Graft, tachtig
Wat waren wij pril,
wat was het leven prachtig.
Wat waren wij geschonden
door een satanisch lot.
Toen stond Katinka aan de rand van ’t water
te roepen door haar spitse handen,
en kwam Sybille in haar gele zijden kleed
geboetseerd door de voorjaarswind.
Meer dan een halve eeuw vergleed.
De jonge dichters werden oude mannen.
Ik druk je hand. Katinka en Sybille,
de nimfen, gingen, maar zij leven jeugdig voort
in menig hart door een gelukkig woord,
kuis handgebaar, een wulpse draperie,
boegbeelden voor een nieuwe poëzie.
Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)
Bespreking dagboek Barnard in PZC
In de PZC van 14 juni jl. besprak Mario Molegraaf de poëzie en het dagboek van Willem Barnard. Over het dagboek is hij lovend: (…)Er valt veel te beleven in Anno Domini. Barnard kijkt naar zichzelf: “Mijn tobvermogen is abnormaal.” Hij levert commentaar op de wereld: “Televisie, je treedt er desnoods voor op, maar je haalt het niet in huis.” Maar het dagboek is vooral interessant vanwege de strijd tussen de dichter en de dominee.(…)Al in de eerste aantekening schrijft hij over zijn verscheurdheid. Hij wil niet, maar hij moet toch. Hij kan door de poëzie geen theoloog zijn als andere theologen, door de theologie geen poëet als andere poëten. Zo hoort hij nergens bij, niet eens bij zichzelf. Hij gaat dan ook met twee namen door het leven: Willem Barnard en Guillaume van der Graft. In dit denderende dagboek versmelten ze zich, de dominee zonder kerk, de dichter zonder prijs.
Warren in dagboeken Willem Barnard (Guillaume van der Graft)
Dit voorjaar verscheen bij uitgeverij De Prom Anno Domini. Dagboeken 1978 – 1992 van Willem Barnard, als dichter bekend onder het pseudoniem Guillaume van der Graft.Warren schrijft in zijn eigen dagboek geregeld over Van der Graft. In Geheim Dagboek 1952 – 1953 duikt Van der Grafts naam voor het eerst op. Warren is weinig positief over diens verzen. “Ik zie talenten rondom me: Lodeizen, Rodenko, Andreus, Lucebert. Minder talent in Van der Graft, geen in Van der Molen.” (13 augustus 1953). In 1958 haalt Warren Rodenko aan die beweert dat Van der Graft en Warren twee dichters zijn die “tot de belangrijkste onder de modernen gerekend moeten worden” (21 januari 1958).Als Warren in 1973 inziet dat scheiden van Mabel onvermijdelijk is, vindt hij troost in een gedicht van Barnard en besluit hem te schrijven. Barnard reageert met een aardige brief. Warren schrijft in zijn dagboek: “Hij heeft deze zomer en nazomer een zware inzinking gehad, duidt het aan als ‘ik ben door de grond gegaan'” (30 november 1973). Barnard schrijft dan ook over hun eerste ontmoeting: “Was ’t niet in 1947 dat Tinka en ik jou ontmoetten aan het ziekbed van Jan Vermeulen in Leiden?” Warren zelf heeft daar geen herinnering aan.Over de zware inzinking schrijft Barnard ‘achteraf’ in zijn nu uitgegeven dagboeken die in 1978 aanvangen. Hij is halverwege de jaren zeventig verlost van het predikantschap en begint een nieuw leven in Utrecht: “sindsdien sta ik niet langer op een stoel, maar zit aan tafel, de schrijftafel.” In deze keuze uit zijn dagboeken wijdt Barnard één uitgebreide aantekening aan Hans Warren. Hij reageert daarin op een recensie van Warren die de kerkliederen van Barnard ‘alleen maar ergeniswekkend’ noemt. Barnard slijpt zijn pen en schrijft: Hans W. heeft zelf in zijn dagboeken nogal uitgeweid over zijn homoseksuele levensvisie. Dat ontgaat mij nu weer, ik ben zo hetero als een haan. Ik dien mij dus van ieder oordeel te onthouden. Ik lees die homofiele vertogen niet, want de homofilie staat mij tegen en ik ben er ten enen male niet nieuwsgierig naar. Hetzelfde zou van toepassing kunnen zijn op Hans W. ten opzichte van mijn liederen voor de liturgie. Het staat hem tegen dat te lezen. Het interesseert hem ook niet en het gaat hem niet aan. Anderen wél! Hem niet. Hij ergert zich. Maar ben ik daarom ergeniswekkend?! Voor een feestbundel ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Barnard/Van der Graft schreef Warren in 2000 het gedicht Boegbeelden, ons gedicht van de maand augustus.
Exclusief: de eerste aantekening van Geheim Dagboek 1987-1990
1987 20 april – tweede paasdag, 9.45 – Gisteren aten we de eerste Zeeuwse lamsoren, even in boter gesmoord, heerlijk. Ik probeerde een salak, een slangenvrucht, dat was niets. De vrucht is prachtig om te zien: een peer met glanzend bruin slangenvel bekleed. Haal je de harde, inderdaad chitine-achtige huid eraf, dan komt een driedelige vrucht te voorschijn, die nogal kwalijk naar varkensmest ruikt en ook niet prettig smaakt. We hebben het ding weg gekieperd. Ik kan moeilijk voedsel weggooien, maar zojuist heb ik opruiming gehouden in de diepvries: restanten soep en bouillon, doosjes met niet meer bekende inhoud, stukjes kaas. Er lagen zelfs nog ingevroren ‘nieuwe’ haringen. De goudplevieren heb ik nog bewaard, al betwijfel ik of we die ooit zullen eten. Wat een opluchting dat alles weg is! Zo moet ik ook eens kleren en linnengoed uitzoeken, paperassen en foto’s. Laatst opende ik een doos met foto’s van oma Adriana de Blok, beschimmeld, door papiermot aangevreten, gauw dicht. Het beste zou zijn alles op te ruimen. (Geheim Dagboek 1987-1990, datum van verschijnen nog niet bekend)