Maandelijks archief: november 2004

Thuiskeer in Zeeland

Thuiskeer in Zeeland
Gekozen door Christa de Kort

Hart van mijn land ik ben terug
in ’t waaien van uw volle zomer,
lig lui en languit op mijn rug,
weer thuis en nog dezelfde dromer

Ver als de blik gaat, ver als wolken
ruisen de popels ijl en licht;
als water koeren duiven onder
het bloesemdek van uw gezicht.

Ik ben terug, ik lig te rusten
in ’t bruidsbed van uw welig kruid
en luister: nooit was ik bewuster
van onze eenheid van geluid.

’t Vernis van licht om alle halmen,
het boomscherm dat de einder sluit,
de klokken, wier verwaaiend galmen
tegen de zilte hemel stuit –

klank, geur en kleur, zinlijk herkennen:
de karper op de waterplas,
het hooi, zingende zeeuwse stemmen,
de zoete bonen, ’t prille vlas –

Ik lig, ik ben terug, ik droom
uw dromen in een blijde schemer;
ik werd weer kind, ik werd een boom,
een plant, een lied, een stukje hemel.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)

Liefde

Liefde
Gekozen door Maureen van Steenbergen

Een zeepbel is niet te verwerven
ook liefde sterft aan de opperhuid.
Nakijken, dromen, derven
maken de waarde uit.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)

Het moeras

Het moeras
Gekozen door Bavo Defurne

Ik wist, als jongen, een moeras.
Je kon er langzaam in wegzinken
en zou niemand meer tot last zijn.
De zompen, mijn bittere troost
tussen orchis en wollegras, zijn drooggelegd.
Ik weet, als man, niet meer waar ik heen moet.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)

De werkers

De werkers
Gekozen door Mario Molegraaf

Je moet spaarzaam omspringen
met die flonkerende kristallen
en ritselende franje.
Maar geslepen voor je linkeroog
de onheilspellende rooktopaas
en voor je rechteroog
de groen en paars gevlamde amethyst
met daar als wimpers rondom heen
vier opgekrulde gouden strookjes
zie je er schattig uit.

Ook moet je niet te vaak verschijnen
met die hoerige accessoires.
Maar neergebogen over je geslacht
die ingekrulde zachte struisveer
en rond je bruine hals dan enkel nog
de band van donkergroen fluweel
zie je er echt opwindend uit.

Dan prikken we bij kaarsenschijn
mollusken uit hun parelmoer,
telkens knallen nieuwe kurken.
En ik geef je een knipoog
omdat we morgen voor dag en dauw
weer op klompen staan, met overalls aan,
in de handen spuwen en roepen
Jongens, ho!

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)