Boegbeelden
voor Van der Graft, tachtig
Wat waren wij pril,
wat was het leven prachtig.
Wat waren wij geschonden
door een satanisch lot.
Toen stond Katinka aan de rand van ’t water
te roepen door haar spitse handen,
en kwam Sybille in haar gele zijden kleed
geboetseerd door de voorjaarswind.
Meer dan een halve eeuw vergleed.
De jonge dichters werden oude mannen.
Ik druk je hand. Katinka en Sybille,
de nimfen, gingen, maar zij leven jeugdig voort
in menig hart door een gelukkig woord,
kuis handgebaar, een wulpse draperie,
boegbeelden voor een nieuwe poëzie.
Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)